3. God schiep de mens op de zesde dag
Wie de Bijbel letterlijk neemt, weet dat God zowel de dieren als de mens op de zesde dag heeft geschapen. Eerst schiep God de dieren, daarna de mens (Gen. 1:24-31).
We lezen dat God de mens uit aarde vormde.
Wij zijn van stof (Gen. 2:7).
Het DNA van de aap lijkt veel op dat van een mens.
Ligt het niet voor de hand dat God via evolutie van een aap de mens geschapen heeft?
Nee dus, want evolutieprocessen duren jaren.
Bij een letterlijke lezing van Genesis vervalt deze optie.
Als we zelf iets nieuws maken wat voortborduurt op iets bestaands, dan gebruiken we meestal nieuwe materialen.
Denk aan een nieuwe auto, een nieuw recept, een nieuw kledingstuk.
Alle onderdelen, ingrediënten en stoffen, ze zijn gewoonlijk allemaal nieuw.
Voor de kroon van de schepping gebruikte Hij nieuwe aarde (Gen. 2:7).
Maar, zoals wetenschappelijk is aangetoond, boetseerde Hij qua lichaamsbouw de mens wel in grote gelijkenis met de aap.
Het DNA-patroon spreekt.
Lange tijd is het gebruikelijk geweest om te veronderstellen dat tijdens de paradijsfase geen enkel dier dood ging. Niet binnen het paradijs, maar ook niet er buiten. Overal was het vredig op aarde.
Tegenwoordig wordt deze opvatting als te romantisch gekenschetst.
Roofdieren zijn als roofdieren geschapen en zullen zich als zodanig gedragen.
Grote dieren zullen al lopend kleine dieren, zoals mieren, zeker verpletteren.
Bekend is dat roofdieren, zodra ze verzadigd zijn, geen andere dieren aanvallen.
Roofdieren doden niet om te doden, maar slechts om in leven te blijven.
Verondersteld mag worden dat ook de zondeval het instinct bij dieren heeft aangetast. Maar dat de zondeval het karakter bij dieren zo radicaal veranderd zou hebben, dat voor de zondeval een leeuw en een lam 'vriendjes' van elkaar waren, dat is ongeloofwaardig.
Dus al tijdens de paradijsperiode gingen er dieren dood.
Niet alleen door strijd, maar ook door ouderdom. (Zie ook hoofdstuk 11)
Dit roept vragen op. En de mens dan? Kon de mens niet worden verslonden door een groot roofdier?
Waarom stierf de mens, gezien zijn DNA-profiel, niet uit ouderdom?
In het paradijs wandelde de mens met God.
Wie met God wandelt, die verandert.
Tijdens de woestijntocht was God dicht bij Zijn volk. Hij wandelde met hen op. De wolkkolom ging overdag voor hen uit, en 's nachts gaf deze licht.
Het bijzondere is dat tijdens de woestijntocht niets versleet. Zelfs de sandalen niet! (Deut. 29:4).
Wonderlijk. Maar als God zoiets in de woestijn doet, dan kan Hij dat zeker doen in het paradijs.
Zelfs als het daarbij niet om schoeisel en kleding gaat, maar om het menselijk lichaam.
God beloofde al dat de mensen zouden blijven leven, als ze Hem gehoorzaamden.
Natuurlijk maakt God dat waar, ondanks het feit dat het DNA-profiel iets anders zou kunnen zeggen.
Nadat Mozes met God gesproken had, glansde zijn hele gezicht. Indrukwekkend (Ex. 34:29).
Het hele volk durfde daarop niet meer naar Mozes toe te gaan.
Alweer zo'n wonderlijke geschiedenis.
Is het denkbaar dat Mozes, terwijl hij alleen de berg Sinaï opliep, door een leeuw zou zijn overvallen?
Wie de zorg van God voor Mozes kent, weet dat dit uitgesloten is.
Even groot zal Gods zorg voor Adam en Eva geweest zijn.
Wilde dieren vielen hen niet aan.
God schiep op de zesde dag een mens. Niet zomaar een mens. Maar een mens die voldeed aan alle eisen om Gods doeleinden te kunnen realiseren.
Een mens die voor de eeuwigheid geschapen was.
Een mens met eeuwigheidswaarde.
God schiep op de zesde dag de mens, mannelijk en vrouwelijk.
God sprak die mens direct aan en gaf hem de opdracht: Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag.
Hieruit zou je direct kunnen concluderen dat God Adam en Eva beiden op de zesde dag heeft geschapen.
Wie daarna echter Genesis 2:15-25 leest, krijgt een ander idee.
Daar krijg je de indruk dat Adam een lange tijd op Eva heeft moeten wachten.
Eerst moest hij alle dieren een naam geven.
Daarna ontdekte hij dat hij alleen was.
Hij ging verlangen naar iemand die bij hem zou passen.
Op een zeker moment vervulde God dat verlangen.
Maar Adam heeft er wel op moeten wachten.
Want hij riep het uit:
mijn eigen gebeente,
mijn eigen vlees,
een die zal heten vrouw: vrouw,
een uit de man gebouwd.’
In het nawoord ga ik hierop nog iets dieper op in om mij nader te verantwoorden.
Voor nu is het voldoende om te noteren dat het uit de Schrift niet duidelijk is dat Adam en Eva beiden op de zesde dag zijn geschapen.
Logischer is het te veronderstellen dat Eva pas jaren later aan Adam gegeven is.