17. Bij de neerdaling van het nieuwe Jeruzalem wordt de aarde hersteld en vernieuwd.


Rondom het nieuwe Jeruzalem bevindt zich een hoge muur.
Die muur is 70 m hoog.
Aan elke kant  zitten 3 prachtige poorten, bestaande uit grote edelstenen.
Het geheel oogt zeer robuust.
De edelstenen stralen eeuwigheidswaarde uit.
Die blijven staan waar ze staan.

 

Het nieuwe Jeruzalem heeft de vorm van een piramide.
De aarde is rond.
Beide passen niet op elkaar.
Toch moet het één aansluitend geheel worden.
Dus, ofwel het nieuwe Jeruzalem moet zich aanpassen aan de aarde.
Óf de aarde moet zich aanpassen aan het nieuwe Jeruzalem.

 

Ik denk dat het laatste zal gebeuren.
Dit mee omdat de aarde toch hersteld en vernieuwd zal worden.
Immers de hele aarde moet worden schoongemaakt.
Al het zondige moet worden verwijderd.
In Hebreeën 12:26-27 lezen we:

“Nog eenmaal zal Ik slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven”, Niet om die daardoor te vernietigen, maar  ‘opdat blijve wat niet wankel is’.”

In 2 Petrus 3:10 lezen we:
“De dag van de Heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht.” (Noot: andere handschriften lezen: De aarde en alles wat daarop gedaan is zal platgebrand worden).

 

Ik denk dat de aarde een grote metamorfose te wachten staat.
Eerst zal Jezus terugkomen op de wolken, en dan zullen de gelovigen Hem tegemoet gaan.
(1 Tessalonicenzen 4:17; 1 Korintiërs 15:50-58)
Vlak daarna zal de aarde beven en de grote metamorfose ondergaan.
Vele, misschien wel miljarden mensen, zullen daarbij omkomen.
Maar even later, na de metamorfose en na de neerdaling van het nieuwe Jeruzalem, zullen alle doden opstaan. Ook zij die net door die grote aardbeving zijn omgekomen zullen opstaan en een onvergankelijk lichaam krijgen. Zelfs de oceanen zullen hun doden teruggeven (Openbaring 20:13).
De gelovigen, die Jezus tegemoet zijn gegaan in de lucht, zullen eveneens in een oogwenk veranderd worden en eveneens een onvergankelijk lichaam krijgen. Daarna zullen ze dan wel op de aarde, dan wel in het nieuwe Jeruzalem neerdalen.
Vervolgens komt het laatste oordeel.
Maar daarover meer in het volgende hoofdstuk.

 

Veel theologen hebben over het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem nagedacht.
Het lijkt erop dat veel theologen de visioenen uit Openbaring steeds meer symbolisch gaan lezen.
Jezus zou dan naar de hemel zijn gegaan om voor ons ‘geestelijke’ woningen voor te bereiden (Johannes 14:1-3).
Maar gelukkig zijn er ook nog steeds theologen die vasthouden aan een concreet nieuw Jeruzalem.
Het nieuwe Jeruzalem zal even voelbaar en tastbaar zijn als het paradijs. Met echte bomen en straten. Met echte paleizen en woningen, met klaterende beken en prachtige meren.
Die prachtige wereldstad, die tuinstad, daalt in al zijn grootsheid neer.

De theologen die vasthouden aan een concreet nieuw Jeruzalem, hebben helaas geen eenduidige mening over het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem.
In het vervolg geef ik enkele van die meningen weer, en geef daarop mijn reactie.
Daarna wil ik in enkele punten thema’s aanroeren die mijn veronderstelling ondersteunen. Dit wil ik vrij uitvoerig doen, omdat een ‘nieuw’ idee vaak veel vragen oproept.
Ik ga in op:

17.1 De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens prof. P.H.R. van Houwelingen
17.2 De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens Randy Alcorn
17.3 De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens ds. S.W. de Boer
17.4 De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens ds. Wim Rietkerk
17.5 De mogelijke vorm van de aarde voor de zondvloed
17.6 De aversie tegen nieuwe ideeën
17.7 Wetenschap en wonderen
17.8 De grote piramide
17.9 Herstel en vernieuwing vergt tijd
17.10 Het indragen van cultuurschatten na de jongste dag


17.1. De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens prof. P.H.R. van Houwelingen
In hoofdstuk 15 heb ik het artikel ‘Contouren van een nieuw Jeruzalem’ van Van Houwelingen weergegeven en daaruit de belangrijkste gegevens gehaald hoe hij denkt over de neerdaling van het nieuwe Jeruzalem. Deze waren:

  • Die stad bevindt zich nu nog in de andere wereld, maar zij zal ook in deze wereld gevestigd worden, wanneer God zijn tent opslaat onder de mensen (blz. 3).
  • Blijkbaar bevond de heilige stad, door heidenen onder de voet gelopen en daarmee ontwijd (Openbaring 11:1-2), zich niet langer op aarde, maar was zij als het ware tijdelijk uitgeweken naar de hemel. Paulus spreekt over het hemelse Jeruzalem, onze moederstad (Gal. 4:26).
    Dit hemelse/nieuwe Jeruzalem daalde dus voor de ogen van Johannes op de aarde neer (blz.6).
  • Hoe het ook zij, de heilige stad is de hemel die uitvloeit op aarde (blz. 8).

 

Van Houwelingen tekent de neerdaling heel plastisch: het hemelse Jeruzalem daalt neer en vloeit vervolgens uit op de aarde.
Helaas laat hij het bij deze korte tekening.
Ik heb daar niet voldoende aan, want ik kan mij niet voorstellen hoe bijvoorbeeld die grote muur kan uitvloeien op de aarde.
Maar dit idee van Van Houwelingen heeft mij wel tot verder nadenken gebracht.
Eerst dacht ik namelijk dat het nieuwe Jeruzalem de vorm van een massieve piramide zou hebben.
Nu denk ik dat de onderkant wel eens hol zou kunnen zijn, zodat het de vorm heeft van een piramidevormige mijter. Een ‘mijter’ die past op een piramidevormige aarde.

 

17.2. De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens Randy Alcorn.
In hoofdstuk 16 is al uitgebreid de visie van Alcorn over de neerdaling beschreven.
Nu nog iets over herstel en vernieuwing.
De nieuwe aarde zal in alles het oude paradijs overtreffen.
Hoewel we ons nog nauwelijks een voorstelling kunnen maken over het leven voor de zondeval,
toch weten we dat het toen zeer goed was.
God zelf vond het immers zeer goed.
De nieuwe aarde en de nieuwe hemel zullen in alle facetten nog beter worden.
Daartoe zal de huidige aarde worden hersteld en vernieuwd.

 

Wie een huis gaat renoveren, zal eerst alles wat ondeugdelijk is gaan slopen.
Daarna kan pas aan de opbouw worden begonnen.
Zo zal ook eerst de huidige aarde moeten worden gereinigd.
Alles wat zondig, ondeugdelijk en slecht is zal moeten verdwijnen.
Pas daarna volgt herstel en vernieuwing.

 

Alcorn schrijft veel over herstel en vernieuwing.
Ook confronteert hij zich met enkele gangbare ideeën.
Ik selecteer en geef zijn centrale idee weer met een vrij lang citaat (blz. 236):

“Paul Marshall spreekt over de veelvoorkomende maar verkeerde opvatting dat ‘we de wereld vernietigd hebben: het enige wat nu nog telt, is dat we mensen uit het wrak redden.’ Hij noemt dit de reddingsboottheologie: ‘Het is alsof de schepping de Titanic is, en dat ons nu, na het raken van de ijsberg van de zonde, niets anders te doen staat dan in de reddingsboten te stappen. Het schip zinkt razendsnel en God heeft het opgegeven. Het enige waar Hij Zich nog druk om maakt is dat zijn kinderen het overleven. Elke poging om Gods schepping te herstellen is niet meer dan het verplaatsen van de ligstoelen. In plaats daarvan, zo zeggen sommigen, is het onze enige taak om in de reddingsboten te stappen, om die drijvend te houden, om drenkelingen uit het water te plukken en te blijven dobberen tot we de hemel bereiken waar alles goed zal komen.

Marshall zegt dat deze opvatting, dit perspectief, de drijfveer is van veel evangelicale christenen. Hij komt met een alternatief voor de reddingsboottheologie, die hij de arktheologie noemt: ‘Noachs ark redde niet alleen mensen, maar ook Gods andere schepselen werden erin bewaard. Het doel van de mensen in de ark was niet om te vluchten, maar om weer aan land te gaan en opnieuw te beginnen. Toen het water eenmaal begon te dalen, was het de bedoeling dat alles en iedereen weer terug zou keren om de aarde te herstellen’ .(cursivering NB).

Dat God de mensheid, de aarde en de dieren heeft behouden, geeft aan dat Hij zijn schepping niet heeft opgegeven. Na de zondvloed gaf Hij Noach zelfs precies dezelfde opdracht die Hij ook aan Adam en Eva voor de zondeval gegeven had: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde’(Gen. 1:28; 9:1). Noach ging naar buiten en hij legde een wijngaard aan (Gen. 9:20), en de mensheid hield zich opnieuw bezig met het bewerken van de aarde.”

De nieuwe aarde is superieur aan de oude. Verwachtingsvol mogen we er naar uitzien.
Een citaat (blz. 255):

“Zonder een eeuwig perspectief, zonder het besef dat het beste nog moet komen, zullen we moeten aannemen dat mensen die jong sterven, die gehandicapt zijn, die niet gezond zijn, die niet getrouwd zijn of die niet …… (vul maar in) daardoor onvermijdelijk het beste van wat het leven te bieden heeft zullen mislopen. Maar de theologische opvattingen die ten grondslag liggen aan deze veronderstelling zijn volkomen verkeerd. We gaan er dan van uit dat onze huidige aarde, met onze huidige lichamen, culturen, relaties en levens, superieur is aan de nieuwe aarde.
Hoe halen we het in ons hoofd?”

 

17.3. De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens ds. S.W. de Boer
Op de website ‘Preken die spreken’ staat een preek van ds. S.W. de Boer over het visioen, waarin Johannes het Nieuwe Jeruzalem van God ziet komen.
Zie: http://www.prekendiespreken.nl/preken/dutch/ope21v09.html

Ds. de Boer houdt in zijn preek een pleidooi om het visioen vooral symbolisch te lezen. Laat ik hem citeren:

“Als God aan Johannes iets wil laten zien, wat wij (en dus ook Johannes) niet kúnnen zien, dan gebruikt Hij daarvoor een visioen. Hij past zich aan, aan wat wij mensen kénnen en wat we ons dus kúnnen voorstellen. Daarmee geeft Hij een soort symbolische weergave van wat féitelijk gaat gebeuren.

We moeten dat wel in het oog houden, als we dit hoofdstuk lezen. Dat betekent dus dat we heel veel elementen hierin niet letterlijk moeten nemen (denk alleen maar aan de getallen, bijvoorbeeld). Maar, maar aan de andere kant moeten we het daarom niet gaan ‘vervluchtigen’. In de trant van: het is toch symboliek, dus je kunt er niks mee. Laat maar liggen tot aan de jongste dag, dán zullen we het wel zien. Dan léés je het wel, maar je dóet er niks mee.
Dus: ook al is het symbolisch (figuurlijk): je moet dan wel éérst het beeld goed scherp hebben, vóórdat je de symboliek kunt ‘duiden’ of uitleggen!”


Bij de scherpstelling van dat beeld komt ds. De Boer bij een héél ander beeld uit dan ik heb.
Het is bijna het tegenovergestelde. Hij ziet het nieuwe Jeruzalem niet neerdalen uit de hemel, maar het nieuwe Jeruzalem wordt volgens hem hier op aarde opgebouwd. Hij neemt het huidige Jeruzalem, dat op de berg Sion is gebouwd, als referentie. Hij zegt dan:

“Neerdalen moeten we hier in een iets andere zin lezen. Het kan namelijk ook betekenen: het afdalen van een trap of een berg. En dat is het hier.

 

Gods stad stond in het Oude Testament op een berg, de Sion. En die berg en die stad werden ook door elkaar gebruikt om aan te geven, waar God woonde. Je ging naar Jeruzalem, of Sion. Dat waren op zich twéé verschillende dingen: stad en berg. Maar ze werden helemaa met elkaar vereenzelvigd om zo te zeggen.
Zo is het ook nú nog. In Hebreeën 12 (vers 22) lezen we: “maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…”

 

Daar gaat het heel nadrukkelijk over de gelovigen van het nieuwe verbond. In tegenstelling tot de gelovigen van het oude verbond. Zij kwamen bij de Sinaï, en daar ontmoetten ze God en ze bééfden voor de ontzagwekkende majesteit, waarmee God naar beneden kwam. En dan liet Hij toen nog maar een béétje zien van zijn macht, want meer konden ze niet aan.
Wel, toen was het al indrukwekkend. Maar nu is dat nog veel sterker het geval. De Israëlieten kwamen tot een gewone berg. Maar jullie, zo zegt de schrijver, júllie komen niet bij een áárdse berg en een áárdse stad; júllie zijn genaderd tot het hemelse Jeruzalem, het hemelse Sion.

 

We moeten dus ook bij dit beeld van Johannes denken aan een stad op een berg. En die stad ligt niet alleen op het topje van de berg, maar loopt langs de hellingen naar beneden.
Net zoals het aardse Jeruzalem ook tégen de berg op gebouwd was. Vanaf de Olijfberg kun je die stad zo zien liggen.
Zo ziet Johannes vanaf een hoge bergtop dit nieuwe Jeruzalem langs een ándere berg uit de hemel naar beneden komen…
Wanneer je je het zó voorstelt, dan wordt het ook een heel dúidelijk beeld: Johannes ziet een stad die langs een berg gebouwd wordt.

 

Kijk, zo wordt die hóógte ook begrijpelijk. Want de lengte en de breedte en de hoogte waren alle drie even groot.
Sommigen denken daarom aan een kubus. Net zoals het heilige der heiligen ook een kubus was: even lang als breed als hoog.
Alleen: een stad in de vorm van een kúbus?! Hoe moet je dáárin wonen? En die stráten dan? Hoe lopen die? Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik kan me daar helemaal niets bij voorstellen. En ik vraag me echt af, of Johannes een enorme kubus meteen had geïdentificeerd als een stad… Bovendien: die kubus is dan 2.400 kilometer hoog en de muur is zo’n 70 meter, dus die valt dan al helemaal weg tegen die hoge stad. En maakt dus ook helemaal niet de indruk dat het een “grote en hoge”muur is. Een kubus is dus niet echt begrijpelijk.
Maar Johannes zág wel iets heel concreets.
Maar als je deze stad voorstelt als gebouwd tegen de bergop, dan wordt het beeld ineens dúidelijk. Je krijgt dan een beetje de vorm van een piramide!
De hoogte (tot aan de top van de berg) is dan even lang als de lengte en de breedte. En die top zit in de wolken (tot in de hemel): daar staat de troon van God; in het midden, op het hoogste punt.
Je krijgt dan een stad met een terras-achtige opbouw. Met straten en pleinen. Tot in de hemel. Hemel en aarde verenigd!

 

Vanuit de top (de troon van God en van het Lam) ontspringt ook die rivier met water van het leven. En die stroomt zo langs de terrassen naar beneden. Met links en rechts de geboomte van het leven. Een echte, ópen tuinstad.
Het paradijs is terug! Maar nu compleet: want alle mensen die erbij horen, zijn er. En ze wonen sámen. Daarom: een tuin en een stad ineen.
Want je leeft sámen met de God in een ééuwige vrede!”

Het is duidelijk dat volgens deze exegese het nieuwe Jeruzalem hier vanaf de aarde wordt opgebouwd. In het vervolg van de preek wordt dit idee verder uitgewerkt. De poorten staan dan symbool voor de kerkdeuren, die naar alle kanten openstaan.

 

De oorzaak van het verschil in lezen tussen ds. De Boer en mij ligt vooral in het al of niet symbolisch lezen van een bepaalde tekst. Hebreeën 12:22 lees ik anders omdat de vervolgverzen daartoe dwingen. We lezen in Hebreeën 12:22-24:

“Nee, u staat voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en voor duizenden engelen die in vreugde bijeen zijn, voor de gemeenschap van eerstgeborenen, die in de hemel ingeschreven zijn, voor God, de rechter van allen, en voor de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid gekomen zijn, voor de bemiddelaar van een nieuw verbond, Jezus, en voor het gesprenkelde bloed dat krachtiger spreekt dan dat van Abel.”


Deze tekst plaats ons als het ware in een galerij waar allemaal feitelijke beelden te zien zijn.
Die feitelijke beelden moet je één voor één bekijken, om daarna het geheel van deze tentoonstelling in je op te nemen. Zo krijg je zicht op het nieuwe Verbond.
Allereerst kom je te staan voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem. Kijkend naar het áárdse Jeruzalem, ga je de contouren van het hemelse Jeruzalem ontdekken. Het aardse Jeruzalem is een voorafschaduwing van het hemelse Jeruzalem.
Vanwege het belang van deze exegese, wil ik een gedeelte uit het commentaar op Hebreeën van
dr. H.R. van de Kamp citeren (blz. 299):
“De stad van de levende God is ook te benoemen als ‘het hemels Jeruzalem’. Het aardse Jeruzalem was een tijdelijk onderkomen voor de mensen die de Sinai niet mochten bestijgen, maar die wel in de voorhof van de tempel God mochten vereren: het voorhangsel dat men niet mocht passeren was een zachtere vorm van scheiding tussen de HERE en het volk dan de afstandscheppende verschijnselen bij de Sinai. Jezus is nu door dit voorhangsel binnengegaan in het hemels heiligdom (10,20 verg. 6,19-20). Het aardse heiligdom was slechts een schaduw van dit hemelse (10,1): nu blijkt ook het aardse Jeruzalem een schaduw te zijn van het eigenlijke Jeruzalem dat in de hemel is. Waar het heiligdom van God is, daar is de Stad van God! De voorgangers van weleer wisten dit al en verlangden in het aardse land en in het aardse Jeruzalem altijd naar die stad die God hun bereid had (11,13-15).
Deze stad is niet op de Sinaï te vinden: zij is op ‘de Sionsberg’. De schrijver sluit hier aan bij de vele oudtestamentische plaatsen waar de Sion als de woning van de Allerhoogste wordt genoemd. De tempelberg is de Sionsberg, maar zoals de tempel een schaduw is van het hemelse heiligdom, zo is de Sionsberg een verwijzing naar de verheven woonplaats van God in de hemel der hemelen. Dankzij de tempel op de Sionsberg kon het volk ongehinderd tot deze berg naderen en haar opklimmen. Dankzij Christus is nu ook de weg naar de hemel waarvan deze berg de afschaduwing en voorpost was, geopend zodat men in geloof kan doorlopen naar de echte stad die boven is.”

Het hemelse Jeruzalem moeten we echt in de hemel situeren. Daar wordt heel concreet aan de bouw van het nieuwe Jeruzalem gewerkt. Ieder die via de poort van de dood het nieuwe Jeruzalem binnengaat, mag meebouwen en zijn hier opgedane kennis en ervaring inbrengen.
Onder de regie van Jezus wordt zo gewerkt aan een veelkleurige stad.
Maar Jezus regeert over hemel en aarde. Over het koninkrijk in de hemel en over zijn koninkrijk hier beneden. Hier beneden doen we ‘voorwerk’. Alles wat we hier in het geloof doen heeft zin.
Gelovigen zijn levende stenen, die in het hiernumaals en in het hiernamaals meebouwen aan Gods koninkrijk. Een koninkrijk dat tenslotte één geheel gaat vormen, wanneer aarde en hemel aan elkaar vastgehecht zullen worden.

 

17.4. De neerdaling van het nieuwe Jeruzalem volgens ds. Wim Rietkerk
Wim Rietkerk heeft een boek geschreven over de toekomst van de aarde onder de titel ‘De TITANIC achterna?’ Hij rekent daarin af met het misverstand dat de Bijbel zou leren dat straks bij het laatste gericht de aarde in vuur ten onder gaat. Hij poneert daartegen dat de aarde een verandering, een transformatie, een metathesis wacht. In dat verband wijst hij vooral op de cultuurschatten die binnengebracht zullen worden in het nieuwe Jeruzalem.

Het boek van Wim Rietkerk is vooral bedoeld voor Bijbelstudie. Hij poneert ideeën waar verder over moet worden doorgedacht.
Over het visioen over het nieuwe Jeruzalem is hij vrij summier (blz. 67).
Wel gaat hij dieper in op het feit dat Jezus nu in de hemel is om voor ons een plaats te bereiden. Hij suggereert dan, dat het wel eens zou kunnen gaan om ‘geprefabriceerde huizen’, die allemaal op één dag beschikbaar komen (blz. 78).               

Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde
De bijbel eindigt met het uitzicht op deze nieuwe wereld. Het blijkt geen stad en geen tuin te
zijn, maar een soort tuinstad. Vruchtbomen langs de stadsrivier. Groen tussen steen. Bomen die elke maand vruchtdragen, maar ook straten en poorten van goud en edelsteen   (Openbaring 21 en 22).
Is het een beschrijving? Nee, het lijkt meer op een gedicht. Maar die zijn vaak meer ‘waar’ dan een beschrijving. Er zal een eenheid bestaan tussen de hemel en de aarde. De hemel za voorbijgaan en God zal op de aarde wonen. We lezen: “En de stad heeft het licht van de zon den de maan niet nodig, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen haar heerlijkheid    in haar; en haar poorten zullen nooit gesloten zijn; en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden (NGB, 1951).”

 

‘Pre-fab’
Zo kunnen we ook een ander gedeelte van het Nieuwe Testament beter begrijpen, dat alleen van een ‘toekomst in de hemel’ lijkt te spreken, namelijk Johannes 14:1-3:

“Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij.
In het huis mijn Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u
gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en
wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben.”

In het licht van wat we (…), hebben opgemerkt kunnen we nu begrijpen dat Jezus hier niet zomaar rept van onze toekomst in de hemel, maar, zoals Hij het zelf formuleert, van een   werk van voorbereiding dat Hij in de hemel verricht. Veel werk moet worden gedaan voordat de Here en alle leden  van zijn ‘familie’ samen op deze vernieuwde wereld kunnen wonen.
Wij kennen bedrijven waar je een ‘geprefabriceerd huis’ kunt bestellen. Als u eenmaal tot aankoop hebt besloten, komt men het op uw stuk grond neerzetten, waarbij dat in een dag al ongeveer zijn beslag krijgt. Op vergelijkbare manier bereidt de Here in de hemel alle vertrekken en woningen van zijn Koninkrijk voor, met al wat daarbij hoort – en dan komt Hij terug en heeft Hij het één dag allemaal beschikbaar, “opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben” (Johannes 14:3).
Als deze uitleg juist is, begrijpen we beter waarom er in één en hetzelfde hoofdstuk tweeërlei beweging is, namelijk van de hemel naar de aarde en van de aarde naar de hemel.”

Deze beide citaten laten zien dat Wim Rietkerk er niet aan wil dat de huidige aarde eerst ‘op de schop’ moet. Hij denkt meer aan een transformatie waarbij veel cultuurschatten intact blijven.
De aarde wordt omgevormd tot een tuinstad, met woningen die in de hemel zijn voorbereid.
Ik denk er heel anders over.
Het nieuwe Jeruzalem is nu al in aanbouw. Vanaf Jezus hemelvaart wordt er al aan gewerkt.
Op dit moment worden cultuurschatten binnengebracht, omdat de heiligen die aan die bouw meewerken zicht hebben op wat hier gebeurd. Alles wat hier mooi en goed is kunnen zijn kopiëren en zelfs ook nog verbeteren. Zie hoofdstuk 14.

De visie van Wim Rietkerk noopt tot zorgvuldig omgaan met het milieu. Want er is sprake van een zekere continuïteit tussen het ‘hier en nu’ en de ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde’. Wij moeten zuinig omgaan met de schaarse grondstoffen met het oog op de generaties die na ons komen.
Hier kijk ik meer onbevangen tegen aan.
Dit is mee gebaseerd op mijn eindtijdverwachting.
Ik voel mij meer een deelnemer aan een lopend buffet. Enerzijds moet je niet te veel opscheppen om wat over te laten voor de anderen. Anderzijds mag je voldoende nemen omdat het jammer zou zijn dat aan het einde van het feest zou blijken dat er nog veel over is.
Ik ga liever uit van het idee dat God voldoende grondstoffen heeft geschapen waarmee we de eindtijd zullen halen. Alleen we moeten uiteraard wel die grondstoffen zo exploiteren dat we oog krijgen voor de nadelige effecten en die zoveel mogelijk tegengaan.

 

17.5. De mogelijke vorm van de aarde voor de zondeval.
Ik veronderstel dat de aarde zich zal aanpassen aan het nieuwe Jeruzalem.
Het nieuwe Jeruzalem heeft de vorm van een piramide die aan de onderkant hol zou kunnen zijn.
Zij heeft dan de vorm van een vierkante mijter, die over een deel van de aarde gezet kan worden.
Het meest logische, lijkt mij, is dat de aarde eerst in een piramidevorm of in een vergelijkbare vorm verandert waarna het nieuwe Jeruzalem neerdaalt en de aarde gedeeltelijk gaat bedekken.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zouden zo een vorm kunnen krijgen van een octaëder of iets vergelijkbaars, maar ook zou er een knik in kunnen zitten.

 

De vraag is nu of de aarde voor de zondeval ook een dergelijke vorm heeft gehad?
Immers alles zal worden hersteld en vernieuwd.
Bij het herstellen denken we aan het terugbrengen in de ‘oude’ vorm.
Bij vernieuwen wordt iets ‘nieuws’ toegevoegd aan het oude om tot verbetering te komen.
Een voorbeeld: Een oude auto is te herstellen door alles wat kapot is te vervangen. Maar dan blijft het wel een oude auto. Als je daarentegen alles wat maar enigszins versleten is gaat vervangen door nieuwe onderdelen, die precies identiek zijn aan de oorspronkelijke, dan is die oude auto pas helemaal hersteld.
Als vervolgens deze auto wordt uitgerust met een navigatiesysteem dat elk verkeersongeluk voorkomt en met een uitlaatfilter die milieubelasting teniet doet, dan is zo’n auto hersteld en vernieuwd. Klaar om ‘mogelijk’op de nieuwe hemel en nieuwe aarde gebruikt te mogen worden.

 

Met de jongste dag wordt een nieuwe start gemaakt.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen vanaf dat moment eerst worden samengevoegd.
Daarna start er een nieuwe ontwikkeling.
Die ontwikkeling zal zich eeuw in eeuw uit voortzetten.
Vanuit de nieuwe aarde zullen cultuurschatten worden binnengebracht in het nieuwe Jeruzalem.

 

Bij het begin, zo denk ik, zal de nieuwe aarde vrij leeg zijn.
Want al het zondige, dat op de oude aarde aanwezig was, zal zijn weggedaan.
Al het oorlogstuig zal zijn opgeruimd.
Alles wat het milieu aantast, zal verdwenen zijn.
Ja, alles wat op de nieuwe aarde niet meer te gebruiken is zal net voor de jongste dag verbrand worden (Openbaring  8:7).

 

Vanuit het nieuwe Jeruzalem zal de nieuwe aarde tot ontwikkeling gebracht worden.
Voor alle gelovigen is een plaats in het nieuwe Jeruzalem bereid.
Ook de gelovigen die tijdens zijn terugkomst Hem tegemoet zullen gaan in de lucht, zullen daarna met Hem in het nieuwe Jeruzalem gaan wonen.

 

Is deze uitgangspositie na de jongste dag op onderdelen te vergelijken met de uitgangspositie van het paradijs? Was het gebied buiten het paradijs kaal en leeg om tot ontwikkeling gebracht te worden?
God schiep Adam en Eva. Twee mensen.
God begon klein, met de bedoeling dat uit dit ene mensenpaar een menigte van volken zou groeien.
Mag je uit deze werkwijze een structuur afleiden?
Hoeveel olifanten schiep God?
Hoeveel muizen, mieren en dino’s schiep Hij?
Hoeveel bomen en struiken schiep hij van elke soort?
Schiep God een wereld vol bomen struiken en dieren, of beperkte Hij Zich tot het paradijs?
Was de wereld buiten het paradijs, in eerste instantie, kaal en leeg?
Ik denk het wel, en wel op basis van de volgende tekst (Genesis  2:4-6):

“In de tijd dat God de Heer, aarde en hemel maakte,
groeide er op de aarde nog geen enkele struik
en was er nog geen enkele plant opgeschoten, want God , de Heer,
had het nog niet laten regenen, en er waren geen mensen
om het land te bewerken; wel was er water dat uit
de aarde opwelde en de aardbodem bevloeide.”

In het begin bleven Adam en Eva in het paradijs en kwamen zij er niet buiten.
Zij hadden eerst genoeg te doen: alle dieren, planten en bomen een naam geven om zo al de pracht van de schepping te ontdekken en te benoemen.
Pas later, denk ik, was het de bedoeling om het gebied buiten het paradijs te cultiveren, bomen en struiken te planten, enzovoort.
Na de zondeval werden Adam en Eva buiten het paradijs gezet.
Ik denk dat op dat moment al een deel buiten het paradijs gecultiveerd was (door Adam en Eva).
Buiten het paradijs konden zij immers het leven weer oppakken.
Maar wel heel ‘anders’, want God had ten gevolge van de zondeval de akker vervloekt (Genesis 3:17).

 

Ik vermoed dat God alleen het gebied buiten het paradijs met Zijn vloek heeft getroffen.
Niet het paradijs zelf, want Adam en Eva moesten immers het paradijs uit.
Het paradijs moest ongeschonden blijven.
God koestert de parel van Zijn schepping.
Hij had met het paradijs grootse plannen!

 

Vanaf de schepping, denk ik, was het gebied buiten het paradijs kaal en leeg.
Klaar om door de mens in cultuur gebracht te worden.
Hij moest immers over de schepping gaan heersen (Genesis 1:28).
Ik vermoed dat de mens eerst alle dieren en al de vegetatie een naam heeft gegeven.
Dus eerst is de mens, en later zijn Adam en Eva in het paradijs aan de gang gegaan.
Daarna zijn zij gestart met de ontwikkeling van het buitengebied.
Voor de zondeval was het buitengebied al zover ontwikkeld dat de mens, nadat hij uit het paradijs was gestuurd, daar zijn leven weer kon oppakken.

 

Stel dat de aarde voor de zondvloed een octaëdervorm heeft gehad.
(een octaëder wordt ook wel octaëder of tetragonale bipiramide genoemd, en het is een regelmatig lichaam dat door acht gelijkzijdige driehoeken begrensd is)
Wat zou er dan verder anders zijn geweest?
De ribben van deze octaëder moeten bestaan hebben uit land.
Al het land was met elkaar verbonden, en er waren ‘slechts’ binnenzeeën.
Geen oceanen dus, die continenten van elkaar gescheiden houden.
Verder zal de zwaartekracht van plek tot plek verschillen.
Hierdoor zal de flora en fauna nog een grotere variatie hebben gehad dan die we nu kennen.

Uit de Bijbel weten we dat veel mensen voor de zondvloed heel oud zijn geworden.
Metuselach werd zelfs  696 jaar (Genesis 5:25-27).
Verder lezen we over giganten (Genesis 6:4).
Deze gegevens rechtvaardigen, denk ik, de veronderstelling dat de klimatologische omstandigheden voor de zondvloed héél anders zijn geweest dan die erna.

Bij een octaëdervorm zijn de klimatologische omstandigheden sowieso heel anders dan nu.
Het is nu al voor iedereen een gissen hoe het klimaat er voor de zondvloed heeft uitgezien.
De veronderstelling van een octaëdervorm maakt het allemaal nog lastiger.
Of juist niet?
Welke klimatoloog zou hier iets meer over kunnen zeggen?

 

17.6. De aversie tegen nieuwe ideeën.
In het verleden werden nieuwe ideeën niet snel omarmd.
Isaac Newton heeft dat ook ondervonden.
In 1668 werd hij fellow of professor van het Trinity College. Hij hoefde er geen les te geven, alleen moest hij zijn theorieën aannemelijk maken. Het kostte hem zoveel moeite dat hij meermalen een inzinking kreeg.
Pas in 1684, dus 16 jaar later, kon een astronoom hem overtuigen zijn theorieën op papier te zetten. Dat werd het beroemde boek Philosophiae Naturalis Mathematica, ofwel De wiskundige grondbeginselen van de natuurfilosofie. En dat alles in het Latijn.

 

Charles Darwin ondervond iets dergelijks.
Na jaren van dubben en wegen vond hij de moed om de evolutietheorie te boek te stellen. Daarna heeft het vele jaren geduurd, voordat hij in brede kring enige erkenning kreeg.

 

Veel mensen, en wel in het bijzonder wetenschappers, zijn zeer terughoudend in het op waarde schatten van nieuwe ideeën. Een nieuw idee wordt al snel afgedaan als onzinnig.
Dat is tenminste het beeld dat het verleden laat zien.
Is het nu anders?
Wie weet. Want de eerste knutselaars aan de pc, die toch maar in garageboxen de eerste stappen hebben gezet, werden toentertijd voor gek versleten.
Nu komen durfkapitalisten met miljoenen over de brug om nieuwe ideeën een kans te geven.
Tijden veranderen.

 

Velen zullen het idee over de mogelijke octaëdervorm van de aarde wel vreemd vinden.
Maar vergelijk dit idee eens met de veronderstelling dat er buitenaards leven is.
Vele miljarden zijn er inmiddels geïnvesteerd in het opsporen van buitenaards leven.
Recent is er een ‘wiskundige’ taal ontwikkeld om zo mogelijk met hen te kunnen communiceren.
Wetenschappelijk gezien, volgens kansberekeningen, zou er buitenaards leven moeten zijn.
Dus we speuren er naar. Het mag wat kosten.
Intussen raken veel mensen er in geïnteresseerd.
Het zou wat wezen, als er buitenaards leven wordt vastgesteld!
Zeker als we met hen zouden kunnen communiceren.
Het blijft spannend.
Vooral voor hen die er in ‘geloven’.
Zet tegenover deze veronderstelling eens de mogelijke octaëdervorm.
Zo’n piramidevorm is veel gemakkelijker te onderzoeken.
De aarde hebben we immers onder onze voeten.
Die aardkorst moet al de mogelijke informatie bevatten.
Zoals de Akropolis in Athene zich laat reconstrueren, zo ook de aardkorst.
Alleen, wetenschappers moeten het willen.
Met een fractie van het budget dat aangewend wordt om buitenaards leven op te sporen, denk ik, zou het mogelijk moeten zijn om te zien of voor de zondvloed de aarde mogelijk een octaëdervorm heeft gehad. Immers op vele plaatsen zijn de aardlagen al blootgelegd.
Met de huidige stand van de techniek zou het toch moeten kunnen. Of niet?

 

17.7. Wetenschap en wonderen
De wetenschap kan geen wonderen verklaren, maar wel verifiëren.
Zo kunnen wetenschappers mensen die een bijna-doodervaring hebben gehad, interviewen, de verschillende verhalen vergelijken en bestuderen en vervolgens conclusies trekken.
Zo kunnen wetenschappers ook wonderlijke genezingen bestuderen, vooral als er een medisch dossier van vóór en van na de genezing voor handen is. Dan is het wonder te verifiëren.

 

De veronderstelling dat God tijdens de zondvloed het paradijs in veiligheid heeft gebracht is moeilijk na te gaan, vooral omdat we de situatie voor de zondvloed slecht kennen. Bovendien is na de zondvloed de aardkorst in beweging gebleven, vooral direct na de zondvloed waren er volgens enkele notities uit het boek Job hevige aardbevingen. God verplaatst bergen (Job 9:5).

 

Veel verhalen over de grote watervloed worden weggezet als mythen, als verzinsels.
Oorspronkelijk was een mythe een heilig, overgeleverd verhaal van een volk waarin sprake is van een goddelijk ingrijpen. Over de grote watervloed zijn verhalen bekent van Sumeriërs, Azteken, Maya’s, Eskimo’s, Egyptenaren en Hopi’s.
Hoe gaan wetenschappers met al deze verhalen om?
Voor hoeveel wetenschappers is de zondvloed een echt item?

 

Sommigen beweren dat het Bijbelverhaal over de zondvloed van de omliggende volkeren afkomstig is. Anderen beweren het tegenovergestelde: het verhaal van Noach is het oorspronkelijke en deze is daarna in verbasterde vorm wereldwijd verspreid.
Ik denk dat in dit geval de ‘waarheid’ wel eens in het midden zou kunnen liggen.
Dat God Noach heeft gewaarschuwd, waarna deze aan de ark begon te bouwen.
Buiten Noach en zijn gezinsleden vond iedereen dit belachelijk.
Maar dit ‘dwaze’ verhaal ging de wereld over.
Bij een enkeling bleef het hangen.
Zou het toch niet waar kunnen zijn?
Moeten we een voorzorgsmaatregel treffen? Ook een grote boot bouwen?
Baat het niet, dan schaadt het niet.
Of niet?
Zijn er enkelingen onder de Sumeriërs, Azteken, Maya’s, Eskimo’s, Egyptenaren en Hopi’s geweest die toch een serieuze voorzorgsmaatregel hebben getroffen?
Oude overleveringen wekken dat vermoeden.
Maar kan dat wel?
God spaarde, volgens de Bijbel, toch alleen Noach en zijn gezin!
In hoofdstuk 7 heb ik geprobeerd uit te leggen dat dit, ondanks aan Bijbelkritiek te willen doen, wèl mogelijk is .Later heb ik het in hoofdstuk 20 nog uitgebreider gedaan.
Maar uiteraard zijn er nog meer scenario’s mogelijk, als we bedenken dat God ook via de sterren kan spreken. Zo liet God drie wijzen uit het Oosten op weg gaan naar Bethlehem!
Zou het kunnen zijn dat astronomen de zondvloed hebben voorzien?
Ik denk van wel, omdat heel oude verhalen dit zeggen.
Maar daarover later meer.

 

Laten we nu eerst verdergaan met ‘wetenschap en wonderen’.
Uit de oudheid kennen we 7 wereldwonderen.
Daarvan is er nog slecht één over, en wel de piramides in Egypte.
In het bijzonder de grote piramide.
Hoe gaat de wetenschap om met dit wonder?
Bij het lezen van het boek ‘Wie schiep Egypte?’ van Bert Thurlings viel ik van de ene verbazing in de andere. De manier waarop wetenschappers elkaar bevechten legt drijfveren bloot die doen denken aan kwalijke religieuze vooringenomenheid.
Zo blijkt, om maar wat te noemen, dat de Egyptische chronologie op de schop moet als we deze kloppend willen maken met de meest recente ouderdomsmetingen met C-methoden.
Verder zijn in veel mummies nicotine- en cocaïneresten aangetroffen. Omdat vaststaat dat voor de ontdekking van Columbus van Amerika de tabaksplant alleen voorkwam in Zuid-Amerika zou er al op een veel vroeger tijdstip wereldhandel geweest moeten zijn.
Al deze onzekerheden maken dat nog niemand weet wanneer de grote piramide gebouwd is.
Nog meer vraagtekens ontstaan bij het nadenken over de bouw van de grote piramide! Zoals:

  • Hoe werden die blokken steen (waaronder hard graniet) gedolven, verplaatst, bewerkt en op elkaar gestapeld?
  • Hoe komt het dat de grootste, meest ingewikkelde piramide als eerste gebouwd schijnt te zijn?
  • Hoe is de bijzondere plaats van de piramide bepaald?

Gezien het aantal vraagtekens is de grote piramide echt een wonder.
Zelfs wetenschappers kunnen de ontstaansgeschiedenis niet rond krijgen.
Vanwege deze situatie wordt het extra interessant om te bezien hoe wetenschappers van de diverse disciplines met verschillen van inzicht omgaan. Zeker nu de bouw van die grote piramide binnen het (tijds)bereik valt waarin de diverse wetenschappelijke disciplines elkaar nog kunnen toetsen!
Wie hierover meer wil weten leze het boek van Thurlings.

 

17.8. De grote piramide
Ik ben gaan googelen om na te gaan of er al iemand eerder is geweest die een piramideachtige vorm van de aarde heeft verondersteld.
Zodoende heb ik heel enkele sites bekeken over de piramides in Egypte, o.a.:

 

Dit leverde zoveel interessante aanknopingspunten op dat ik verder ben gaan zoeken en de volgende twee boeken heb gelezen:

  • ‘Wie schiep Egypte?’ van Bert Thurlings  (BT); inmiddels is daarvan een nieuwe uitgave verschenen met de titel: ‘De Verborgen Geheimen van de Mensheid – deel 1
  • ‘De grote piramide en het nieuwe Jeruzalem’ van Paul J.M. van Teeffelen  (PT)

 

Achter de sites en de boeken heb ik een codering opgenomen om zo in de verdere tekst daarnaar te kunnen verwijzen.
Eerst wil ik enkele opmerkelijke mysteries bespreken die mogelijk wijzen op de mogelijke piramideachtige van de aarde.
Daarna wil ik enkele raadselen van de grote piramide beschrijven om vervolgens al puzzelend de harde gegevens in overeenstemming te brengen met wat wij uit de Bijbel weten.
Dit alles wil ik beknopt doen in de volgende volgorde:

17.8.1  Het mysterie van de bolsymmetrische kruik, 3000 v. Chr.
17.8.2  Het mysterie van het glijden over steen van grote rotsblokken
17.8.3  Het mysterie van het stapelen van rotsblokken van 10 tot zelfs 20 ton
17.8.4  Beschrijving van enkele bijzonderheden van de grote piramide   
17.8.5  De bijzondere vorm en de beschadiging van de grote piramide
17.8.6  De aanvang van de bouw van het grootste deel van het Gizeh-complex
17.8.7  De veronderstelde aanleiding tot de bouw van het Gizeh-complex
17.8.8  De hand van God (?) achter de bouw van de grote piramide

 

 

17.8.1  Het mysterie van de bolsymmetrische granieten kruik, 3000 v. Chr.(BT blz. 90 en 120)
In zijn boek stelt Thurlings veel verborgen geheimen aan de orde. Geheimen waar velen overheen zien. Misschien wel geheimen waar we doelbewust aan voorbij gaan omdat ze niet passen in het gangbare plaatje met de diverse ontwikkelingsfases van de mens en zijn cultuur.
Immers wetenschappers beweren dat mens zich ontwikkeld heeft van aap naar mens, en dat zou mee af te lezen zijn aan elkaar opvolgende culturele fases: van het stenen tijdperk naar het ijzeren, enzovoort.
De geheimen die dit beeld doorkruisen zijn talrijk. In vele musea zijn ze terug te vinden.
Zo zijn er duizenden vazen van graniet gevonden die zo nauwkeurig en kunstzinnig zijn gefabriceerd dat ze zelfs met de tegenwoordig aanwezige technieken niet na te maken zijn (BT blz. 92).
Onder die wonderlijke granieten voorwerpen is een bolsymmetrische granieten kruik, met een bodem die zo rond is als een eitje (BT blz. 90).
Wie maakt er nu een kruik met een zo’n ronde bodem? Met welk doel?

 

Ik veronderstel dat vóór de zondvloed de aarde mogelijk een piramideachtige heeft gehad.
Bij zo’n piramidevorm is de zwaartekracht en de richting van de zwaartekracht sterk afhankelijk van de plek op zo’n aarde. De resultante van de kracht is gericht op het midden van de piramide.
Iemand die naar een van de zijkanten van de piramide toeloopt, zal daardoor steeds meer moeten ‘klimmen’. Hoewel de kracht afneemt, zal je niet alleen naar beneden, maar ook naar het midden getrokken worden.
Als je een glas met water op de vlakke grond zou zetten nabij één van de ribben, dan zou je constateren dat de waterspiegel scheef is ten opzichte van de vlakke grond.
Een kruik met een eivormige bodem kan een dergelijke scheefstand compenseren.
Deze kruik zou je tot de rand toe kunnen vullen, en overal waar je hem op een vlakke bodem neerzet zal deze niet overlopen.
Hiermee is de eivormige bodem te verklaren.
Hoe zo’n kruik gemaakt kan worden, dat blijft terecht een vraag.
Want graniet laat zich heel moeilijk bewerken met de gereedschappen die de mensheid, volgens de gangbare mening,  toen ter beschikking stonden. De fabricage van zo’n kruik is zelfs met de huidige techniek met ondermeer diamantboren niet te doen (BT blz. 88).

 

Ook wie de Bijbel als uitgangspunt neemt, zal zijn vragen hebben.
Zouden Adam en Eva een dergelijke kruik gemaakt kunnen hebben?
Wie weet!
Stel dat God het hen geleerd zou hebben!
Hoe aannemelijk wordt het dan?
Stel dat Adam en Eva hun kennis doorgegeven hebben aan de volgende generaties.
Na hoeveel tijd zou die kennis dan verdwijnen?
Zo kunnen we verdergaan met gedachten-experimenten.
Maar ik denk wèl dat we het in die richting moeten zoeken.
Niet in veronderstellingen als zouden buitenaardse wezens ons dit hebben nagelaten.

 

17.8.2 Het mysterie van het glijden over steen van grote rotsblokken
Op diverse plaatsen zijn blokken van 10 ton en zelfs van 20 ton op elkaar gestapeld.
Laat ik eerst drie plaatsen noemen:

  • De stenen muren in Sachsahuaman in Peru.
    Sommigen stenen wegen 70 ton.
    zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Sacsayhuam%C3%A1n
  • De ‘bunker’ in Mega in het zuiden van Spanje.(BT bz. 65)
    De drie steunpilarenpilaren in deze bunker wegen zo’n 100 ton.
  • De grote piramide in Gizeh.
    De wanden van de piramide waren met granieten platen van wel 10 ton afgewerkt.
    Aan de voet van de grote piramide zijn twee schepen (De zonnebark van Cheops) gevonden, die in een put waren ingegraven waarvan de 41 afdekstenen elk circa 20 ton wogen

De meeste van deze blokken schijnen uitgehouwen te zijn. Hoe heeft men dat gedaan en met welk gereedschap?
Vervolgens zijn deze blokken verplaatst. Hoe?
Daarna zijn ze gestapeld. Hoe?
Als eerste wil ik iets opmerken over het verplaatsen van die blokken om daarna in de volgende paragraaf wat te zeggen over het stapelen.

 

Vele wetenschappers hebben zich bezig gehouden met de bovengenoemde vragen.
In het boek van Thurlings (BT blz. 249) kwam ik een beschrijving van de proef tegen die licht zou moeten werpen op het verplaatsen van grote blokken steen. Een citaat:

“In Peru heeft men eens zo’n experiment opgezet om aan te tonen hoe zware blokken steen naar Ollamtaytambo versleept hadden kunnen worden. De ondergrond was hard, vanzelfsprekend in het Andesgebergte. Een vijftigtal mannen probeerde het zeer grote blok steen te verplaatsen, en dat ging moeizaam totdat ze in de straten van een dorpje kwamen. De steen vloog vooruit en daar waar de straat naar beneden ging ontstond zelfs een gevaarlijke situatie: de steen denderde met zo’n vaart vooruit, dat de trekkers alle kanten op moesten vluchten om niet verpletterd te raken. Hoe kon dit gebeuren? Al vlug kwamen de experimenteel-archeologen erachter: de wrijving tussen het blok steen en de straat was minimaal, omdat de straat geplaveid was met ronde keien. De steen werd als het ware gedragen door enkele tientallen contactpunten, en dus lag het grootste gedeelte van de steen vrij.

Thurlings citeert nogal wat uit het boek van Al-Makrizi (BT blz. 155).
Dit boek bevat veel ongelofelijke verhalen.
Eén van die verhalen gaat over het verplaatsen van de grote steenblokken die gebruikt zijn voor de bouw van de piramides. Deze blokken werden uitgehouwen en vervolgens werd er een beschreven blad opgelegd. Daarna gaf men zo’n blok een duw, waardoor deze zo’n 6 el verplaatste. Door zo telkens de steen een duw te geven verplaatste men deze naar de bouwplaats van de piramide.
Een wonderlijk verhaal!
Of toch niet?

 

Ik vermoed dat het ‘beschreven blad’ , dat op de steen werd gelegd, diende om de locatie aan de geven waarvoor de betreffende steen bestemd was.
Om die miljoenen stenen op hun plaats te krijgen was immers een goede logistieke afstemming nodig. Zodoende veronderstel ik dat het ‘beschreven blad’ geen invloed heeft gehad op de steen zelf, waardoor deze mogelijk veel ‘lichter’ zou zijn geworden.
Dergelijke staaltjes van het veronderstellen van ‘superieure techniek’ vind ik ongeloofwaardig.
Maar hoe dan wel?
Eerder lazen we over het experiment uit Peru.
Een steen op een iets hellend geplaveide straat met ronde keien dendert naar beneden.
Bij een kleine wrijving en een horizontale component van de zwaartekracht denderen kennelijk zelfs grote stenen voort over geplaveide straten!
Wie een piramidevorm van de aarde veronderstelt weet dat op veel plekken op zo’n aarde een horizontale component van de zwaartekracht aanwezig is.
Wie op zo’n plek een geplaveide weg aanlegde kon gemakkelijk de grootste stenen verplaatsen.

 

17.8.3  Het mysterie van het stapelen van rotsblokken van 10 tot zelfs 20 ton
Het stapelen van dergelijke grote blokken steen is een groot probleem.
Ze zijn immers zo zwaar dat ze zelfs nu met de grootste hijskraan niet te tillen zijn.
Hoe deden ze dat vroeger?
Met welke werktuigen?

 

Bij de veronderstelling van een piramidevorm verschilt de zwaartekracht van plek tot plek.
Hoe groot de zwaartekracht dan precies is, kan ik niet uitrekenen.
Ik ben geen wetenschapper.
Om het nog iets moeilijker te maken, de zwaartekracht is afhankelijk van de samenstelling van de kern van de aarde. Is de samenstelling van de aardkern van voor en na de zondvloed hetzelfde gebleven?
Immers, heel oude volksverhalen wijzen op meteorietenregens tijdens de grote watervloed.
Kunnen deze de massa en samenstelling van de aardkern hebben beïnvloed?

 

We weten dat de maan een kleine massa heeft.
De dichtheid, het traagheidsmoment, rotatieparameters en het magnetisch veld van de maan wijzen erop dat de kern slechts 25% van de straal beslaat. Bij andere terrestrische hemellichamen is dit ongeveer 50%. De maan moet daarom in totaal aanzienlijk minder ijzer en andere zware elementen bevatten dan gebruikelijk (bron: Wikipedia)
Dit gegeven wakkert de interesse aan om eens te kijken naar de mogelijke verandering van de massa van de aarde.
Vooral de afdekblokken van de zonnebark van Cheops zette mij aan het denken:

De sensationele vondst uit 1954 van de zonnebark van Cheops roept heel vragen op.
De zonnebark werd gevonden in een schacht die met 41 enorme kalkstenen afdekblokken (ca. 20 ton) hermetisch afgesloten waren met stucspecie.
Ik veronderstel dat de bouwers de zondvloed hebben zien aankomen en dat ze daarom deze zonnebark zo veilig hebben opgeborgen.
Na de zondvloed zouden zij deze dan weer te voorschijn kunnen halen.
Maar dat is niet gebeurd! Waarom?
Ik veronderstel dat er overlevenden zijn geweest, omdat volgens overlevering de zondvloed niet hoger is gekomen dan de halve hoogte van de piramide.
Maar, zo kan je je afvragen, waren er wel voldoende overlevenden om de blokken van 20 ton te kunnen verwijderen?
Zo ja, waarom heeft men dat niet gedaan?
Of was er nog iets anders aan de hand?
Waren de kalkstenen afdekblokken ‘mogelijk’ zwaarder geworden?


Herodotus schets in zijn boek ‘Book II van de Historiën’ een bizar feit (BT bz. 282).
De zon zou tot vier keer toe van richting zijn veranderd, terwijl Egypte er nauwelijks last van heeft ondervonden: de oogsten leden er niet onder en ook de Nijl stroomde normaal.
Een citaat uit het boek van Thurlings:

“Maar als de zon van richting verandert, dan is dat natuurlijk niet de zon die iets vreemds doet, maar de aarde. Het duidt erop dat één van de volgende twee gebeurtenissen heeft          plaatsgevonden:
  • De aarde is een bol die om zijn as draait, waardoor we dag en nacht ervaren. Als nu de massaverdeling van de aarde ongelijk verdeeld wordt, dan gaat de hele bol draaien om het evenwicht te herstellen. De surplusmassa wil als het ware naar de evenaar verschuiven. Dit gebeurt terwijl de rotatie in dezelfde richting blijft.
  • In de tweede variant draait alleen de korst van de aarde. Deze heeft een dikte van ± 60 km en ligt als een zeer dunne schil op het vloeibare inwendige van de aarde (die een diameter heeft van ± 13000 km). Maar deze korst bestaat uit losse delen, de continentale platen. Indien de aardkorst zou draaien – wat op zich mogelijk is – dan zullen de platen bewegen en botsen, en dat gaat met het nodige catastrofale geweld gepaard, waar ook Egypte onder te leiden gehad zou hebben.
    Dit ‘signaal’ van Herodotus wijst op de eerste variant, die kennelijk met niet al te groot geweld gepaard ging.”

Dit ‘signaal’ van Herodotus wijst op de eerste variant, die kennelijk met niet al te groot geweld gepaard ging.”


Herodotus heeft dit bijzondere verhaal vernomen van een priester van Hephaestus.
We weten dat een priester van Hephaestus de geschiedenis van Troje wereldkundig heeft gemaakt. Omdat die geschiedenis ook via andere bronnen bekend is geworden, nemen we de kern van dat verhaal voor waar aan.
Maar de priesters van Hephaestus hebben met name de mythologische goden erg opgehemeld.
Dat was hun vak. Daar leefden ze van.
Al die verhalen over goden maken hen nou niet echt betrouwbaar.
Moeten het daarom bovenstaande verhaal over de tollende aarde dan maar negeren?
Of is er nog een andere bron die iets dergelijks meldt?

 

 

Ja, er is inderdaad nog een andere bron.
In het boek van Bert Thurlings komt dit op blz. 158 uitgebreid aan de orde.
Ik wil hier slechts volstaan met een citaat:

“Dit verzin je niet zomaar, dat het hemelgewelf eerst beweegt, en een dag later uit zijn voegen gaat. Dit zodanig dat de verbanden oplossen. Ga er maar vanuit dat dit ooit heeft plaatsgevonden, en dat dit door generaties heen is doorverteld. Maar wat heeft er plaatsgevonden? Een ding is zeker, met de sterren gebeurde er niets, die staan waar ze staan in het heelal, ze vervolgen hun eigen weg ongestoord door wat er in en om de aarde gebeurt.
Nee, het is de aarde zelf die bewoog. De eerste dag beweegt hij maar de sterrenhemel verplaatst zich ogenschijnlijk niet. De volgende dag gebeurt er echter iets catastrofaals als de hele wereld aan de draai gaat. Dus precies zoals Hapgood (‘Path of the Pole’, Adventures Unlimited Press, 1999, Kemton, USA) dat beweerd heeft. Het zou een 180° draaiing geweest kunnen zijn. Maar op de punten van de draaiing zou je er niet veel van gemerkt hebben. Waar echter de maximale draaiing in kilometers optreedt, blijft er geen baksteen op de andere staan, en zullen er maar weinig schepsels zijn die dit kunnen navertellen. Maar ook in de Hitat worden deze lokale verschillen onderkend als de schrijver Abü r-Raihün al-Bürünü aan het woord komt met zijn boek ‘Spuren die aus vergangenen Jahrhunderten geblieben sind’. “ Enzovoort.

De laatste van deze beide opgetekende verhalen zou hebben plaatsgehad tijdens de zondvloed.
Wanneer het eerst opgetekende verhaal is gebeurd, is onbekend. Het zou in verschillende fases gebeurd zijn.
Bovenstaande verhalen wil ik laten stroken met wat wij uit de Bijbel weten.
Daar is sprake van een zondvloedverhaal waarbij de hele wereld onder water is gezet.
Dit Bijbelse beeld roept veel vragen op.
Waar kwam al dat water vandaan? Enzovoort.
Als we nu bovenstaande verhalen serieus gaan nemen, dan mogen we aannemen dat de aarde tijdens de zondvloed is gaan tollen. Zelfs een draaiing van 180° zou kunnen.
Dat zou kunnen betekenen dat de watermassa waarop de ark dreef over de aarde heen is gespoeld, van oost naar west, van west naar oost, van noord naar zuid en van zuid naar noord.
Of om het beeld nog juister te omschrijven: de grote watermassa dreef op aarde terwijl door het tollen en de draaiing van de aarde de aarde veel sneller bewoog dan die watermassa.
Zo werd met een relatief kleine watermassa de hele wereld overspoeld.

 

Het draaien en tollen van de aarde kan zijn ingeleid zijn door meteoriet-inslagen of door het wonder dat God het prardijs in veiligheid heeft gebracht of door beide.
Bij meteorieten moeten deze een grote massa hebben gehad om de hier boven beschreven effecten te forceren.
Ik vermoed dat als meerdere meteorieten door de relatief dunne aardkorst zijn geschoten deze dekernmassa hebben vergroot. Hierdoor kan de zwaartekracht substantieel zijn toegenomen.

 

We hebben nu gekeken naar de mogelijke verschillen van de aarde van voor en na de zondvloed.
Vervolgens mogen we ons afvragen of de mensen voor en na de zondvloed gelijk waren.
Immers de onderzochte mummie van Ramses II laat zien dat hij ongeveer 30 centimeter langer was dan de gemiddelde Egyptenaar in die tijd. Bovendien, en dat is wel een leuk weetje, is met zekerheid vastgesteld dat Ramses rood haar en een witte huidskleur had (BT blz. 228).
De Bijbel laat niet alleen zien dat de mensen voor de zondvloed veel ouder werden, maar dat er onder hen ook giganten waren (Genesis 6:4). Reuzen met faam.
Hier raakt de Bijbel de mythologie, waarin ook sprake is van grote figuren met veel kracht.
In de mythologie zijn deze figuren opgehemeld tot goden.
Kijkend naar Ramses II mogen we aannemen dat hij verwant is aan zo’n gigant.
Misschien dat Ramses iets kleiner is uitgevallen omdat hij leefde na de zondvloed.
In dat geval zijn zijn voorouders iets groter geweest.
Maar dat is nu minder belangrijk.
Van belang is de vraag: Welk gewicht konden deze reuzen uit de voortijd tillen?
En: Hebben deze reuzen meegebouwd aan de piramides?
Is er gebruik gemaakt van lastdieren?

 

Wie nadenkt over het stapelen van die grote blokken loopt tegen tal van onzekerheden op.
Hierboven heb ik enkele zaken aangekaart die wellicht iets bijdragen aan de oplossing.
Veel blijft speculatief.
Zo weet ik niet of de veronderstelde wijziging in de zwaartekracht meetbaar is.
Verharden kalksteen en graniet gedurende een eeuwenlang proces?
Zo ja, is de mate van verharding afhankelijk van de zwaartekracht?
Dit zijn zo enkele vragen die boven komen bij het nadenken over het verwerken van steen.
Hoe hebben de piramidebouwers dat aangepakt?
Waren de stenen voor de zondvloed zachter dan nu?

 

17.8.4 Beschrijving van enkele bijzonderheden van de grote piramide
Op de genoemde websites en in de geraadpleegde boeken heb ik tal van bijzonderheden over de grote piramide gevonden. Ik noem er enkele:

  • De hoogte is 146,73 m. De omtrek (als je er omheen loopt) is 921,46 m. Dit maakt dat de omtrek precies gelijk is aan 2x de hoogte (146,73) x het getal Pi (3,14).
    De afmetingen zijn kennelijk niet zomaar gekozen. De bouwers maakte gebruik van de gulden snede. Kennelijke kenden zij het getal Pi.
    Dit, terwijl volgens de officiële geschiedbeschrijving het getal Pi ontdekt is door Archimedes, zo’n 2000 jaar later.
  • De piramide is opgebouwd uit circa 2.500.000 kalksteenblokken van elk circa 2.300 kg.
    De blokken zijn niet uniform van grootte. Lengte, breedte en hoogte verschillen, terwijl de verhouding vaak 2:5 is. Dit maakt niet alleen het stapelen heel moeilijk, maar ook de logistiek moet goed op orde zijn. Uithouwen, transport en stapelen moeten precies op elkaar zijn afgestemd.
  • Het onderste gedeelte van het bouwwerk was bedekt met granieten platen die zeer nauwkeurig aansluitend aan elkaar waren aangebracht. De granieten platen wogen elk 10 ton.
  • De lagen erboven waren bedekt met witte kalksteen.
  • De kalksteen is volgens ‘kenners’ aangevoerd uit de Mukatan-heuvels ten oosten van Caïro, en het graniet en andere harde gesteenten kwamen uit Aswan, 700 km stroomopwaarts op de Nijl gelegen.
  • Het gewicht van de piramide is ruim 6.300.000.000 kg.
    Naast de grote piramide (van Cheops) ligt de piramide van Chephren. Het volume van deze beide piramides is groter dan het gezamenlijk volume van al de 66 piramides die later zijn gebouwd.
    Aan de 66 piramides is honderden jaren gewerkt.
    Volgens de ‘kenners’ is de grote piramide in slechts 20 jaar gebouwd!
  • De 4 grondlijnen liggen precies op het noorden, het zuiden, het westen en het oosten.
    Hoe wisten de bouwers dit toen al?
  • De 4 grondlijnen zijn ongeveer even groot: 230,25 m, 230,44 m 230,38 m en 230,35 m.
    Wat een precisie voor die tijd!
  • De sarcofaag in de koningskamer is uitgehouwen uit één harde steenblok en de afmetingen zijn groter dan de ‘deuropening’. Deze sarcofaag moet er dus tijdens de bouw zijn neergezet.
    Een bijzonderheid van deze sarcofaag is dat deze dezelfde afmetingen heeft als de ark van het verbond. (PT blz.276)
  • De kamers, gangen en kanalen maken de bouw nog complexer.
  • Tot aan de bouw van de Eifeltoren was de grote piramide het hoogste bouwwerk van de wereld.

 

17.8.5 De bijzondere vorm en de beschadiging van de grote piramide
De piramide is een polygoon bouwwerk, waardoor deze goed tegen aardbevingen bestand is.
(BT. blz. 25). De vlakken va de piramide lopen iets naar binnen, ze zijn enigszins concaaf gevormd waardoor de bestendigheid tegen aardbevingen nog groter werd  (BT. blz. 202).
Ondanks deze stevige bouw is de Koningskamer ontwricht geraakt (BT. blz. 168).
De overige kamers hebben geen schade opgelopen.
Hoe kan dit?
Ik veronderstel dat de aarde van piramideachtige- in bolvorm is veranderd.
Deze verandering heeft op een klein oppervlak weinig invloed.
Bij de grote piramide echter betekent dit dat het midden, schoksgewijs, iets omhoog is geduwd.
Het midden krijgt dan het meest te verduren!
Is daarmee de ontwrichting van de Koningskamer afdoende verklaard?

 

17.8.6 De aanvang van de bouw van het grootste deel van het Gizeh complex
De bouw van de grote piramide wordt door velen toegeschreven aan farao Cheops.
Hij was de 2e farao en regeerde 35 jaar over Opper- en Neder Egypte in de 4e dynastie.
Zijn regeringsjaren staan niet exact vast: die variëren van 2604 tot 2528 v. Chr. (BT. blz. 247).
Hij was machtig.
Maar was hij ook echt de bouwer van de piramide?
Dit wordt steeds meer betwijfeld, omdat er eigenlijk weinig bewijs voor is.
Visy, een kolonel in het Britse leger, heeft in 1837 een cartouche in een bovenkamer gevonden met de naam van Khufu (BT. blz. 151).
Bij nauwkeurige analyse van deze inscriptie bleek dat de spelling van de naam niet klopte.
Bij verder onderzoek van de beweringen van Visy stuitte men op verdachte zaken, zodat aan bedrog wordt gedacht. De bewuste inscriptie zou dan door hem of door één van zijn medewerkers zijn aangebracht. Een wetenschappelijke doodzonde.
Of er echt bedrog in het spel is geweest, is eenvoudig vast te stellen door opnieuw de cartouche van Khufu te onderzoeken. Maar het schijnt dat de autoriteiten daar geen toestemming voor geven
(BT blz.183).

 

In één van de schachten is een stok aanwezig.
Het onderzoeken van deze stok zou ook licht kunnen werpen op de ouderdom van de piramide.
Ook voor dat onderzoek schijnen de autoriteiten geen toestemming te geven.

 

Alles wordt nog merkwaardiger als er gekeken wordt naar de tijdsbepaling met C-analyses.
Door onafhankelijke wetenschappers is minstens tweemaal aan de hand van C-analyses vastgesteld dat de piramides minsten 300 jaar ouders zijn dan verondersteld (BT blz. 274-278).
Klaarblijkelijk werden de piramides driehonderd jaar vóór Cheops gebouwd.

 

Verder zijn er oude verhalen dat astrologen in samenwerking met ‘waarzeggers’ de zondvloed hebben voorzien. Al 300 jaar voor de zondvloed wisten zij dat deze zou komen (BT blz. 158-159).
Deze voorspelling is, denk ik, zo serieus genomen dat men eerst naar een geschikte bouwlocatie heeft gezocht en vervolgens het piramiden complex heeft gebouwd.

 

De grote piramide maakt de wetenschappelijke wereld klein.
Veel ‘raadselen’ rond de grote piramide hebben wetenschappers nog niet opgelost.
Op zelfs heel belangrijke onderdelen spreken wetenschappers van diverse disciplines elkaar tegen.
Zo is de tijdsbepaling met C-analyses, waarbij boomringen als controle dienen, heel zuiver.
Zeker tot aan de zondvloed is de tijdsbepaling met C-analyses betrouwbaar.
Vandaar dat ik ook denk dat de Egyptische chronologie op de schop moet (BT blz.258).

 

Veel wetenschappers wijzen het door creationisten aangedragen catastrofemodel rond de zondvloed af. Dit ondanks de vele oude verhalen die dit ondersteunen.
Misschien wijzen wetenschappers het idee af omdat ze niet kunnen werken met een discontinuïteit.
Immers een discontinuïteit vormt als het ware een muur waardoor ze niet goed meer terug kunnen kijken naar het verleden. En dat willen zij en wij ook niet! Dus we schuiven de discontinuïteit maar als ongeloofwaardig aan de kant.
Dit ondanks alle oude verhalen en dit ondanks het meest aannemelijke verhaal achter de grote piramide (zie paragraaf 8.7).

 

De grote piramide wijst op een hoogstaande beschaving waarin men de bouwkust verstond.
Waarin het getal Pi bekend was, en waarin men bouwde volgens de gulden snede.
Die hoge beschaving had wereldwijd contacten. Bij het piramidecomplex zijn 40.000 granieten vazen gevonden (BT blz. 18), waarin volgens mij mogelijk tabak en andere drugs werden bewaard. Tabak en drugs afkomstig uit andere delen van de wereld.
Immers in de mummies van de farao’s is nicotine en cocaïne gevonden. Meerdere onderzoeken hebben dat uitgewezen. Dat staat vast (BT blz. 227 – blz. 245).
Omdat (althans na de zondvloed) de tabaksplant alleen voorkomt in Zuid-Amerika moet er onderling contact zijn geweest.
De farao’s, zo vermoed ik, hebben na de catastrofe alles wat van waarde is zichzelf toegeëigend.
Zo ook de granieten vazen met tabak en drugs.
Maar ook beelden. In de gevonden beelden lieten zij vermoedelijk hun eigen naam inkrassen.
Het was hun eigendom (BT blz. 190).
Bij een hoge beschaving hoort een complexe infrastructuur: wegen en bruggen.
Deze zijn niet gevonden. Hoe kan dat?
Als verklaring, denk ik, dat voor de zondvloed de zwaartekracht aanzienlijk minder is geweest.
De mensen konden daardoor veel sneller lopen.
Wegen en bruggen waren overbodig!
Naast de hoge beschavingen, die voor de zondvloed aanwezig waren, waren er ook heel primitieve samenlevingsverbanden.
Dat doet denken aan de huidige situatie in China: hypermoderne steden met op het platteland dorpen waar middeleeuwse toestanden heersen.

 

Uit de Bijbel weten we dat Kaïn een stad stichtte (Genesis 4:17).
Ik vermoed dat daarna wereldwijd nog veel meer steden zijn gesticht waar mensen kennis konden vasthouden en verder ontwikkelen.
Daarnaast hebben vele mensen voor een leven gekozen in de natuur.
In het begin hingen de vruchten voor het grijpen, en hoefden ze niet hard te werken.
Ze hadden verder weinig meer nodig, en zo verging hun kennis.
Ze belandden zo in het stenen tijdperk.
Maar desondanks waren er contacten met de stedelingen, waar handel mee werd gedreven.
In Nederland zijn granieten hamers gevonden met ronde steelgaten (BT blz. 129).
Deze ronde gaten kunnen alleen gemaakt zijn door vaklieden uit een hoogstaande beschaving.
Ook in Nederland zijn er zo tal van bewijzen dat naast de ontwikkelingsfases die het gros van de mensen hier hebben meegemaakt, van het stenen tot en ijzeren tijdperk en verder, er ook handelscontacten geweest moeten zijn met mensen uit een hogere beschaving.

 

De wetenschap zegt dat de hunebedstenen in Drenthe afkomstig zijn uit Scandinavië.
In vele ijstijden zouden deze stenen hier naar toe verplaatst zijn.
Of ging het anders?
Hierboven heb ik uitvoerig de mogelijke catastrofes beschreven die zich tijdens en net na de zondvloed hebben voorgedaan.
Stel nu eens dat één pool van de aarde (nadat deze nagenoeg rond is geworden) gesitueerd was ergens tussen Egypte en Soemerië. De gebieden rond die pool hebben dan het minst last gehad van een 180° draaiing van de aarde, maar in Nederland heeft dit grote gevolgen gehad.
Is het mogelijk dat toen, als het ware in één beweging, tal van stenen uit Scandinavië naar Nederland zijn geslingerd?
Zo blijven er vragen.
Maar 30 ijstijden, die kan ik niet plaatsen.
Misschien heb ik daarover te weinig gelezen.
Maar ergens baseer ik mij liever op de ‘feiten’ die in al oude verhalen tot ons komen.

 

De grote piramide is als eerste gebouwd.
Dit is vreemd en het gaat tegen alle verwachtingen in.
Immers wij geloven allemaal in micro-evolutie: alles begint eenvoudig en ontwikkelt zich tot complexere vormen.
Vanuit dit idee zou je verwachten dat de meest complexe piramide als laatste zou zijn gebouwd.
Maar het is precies andersom!
De grote piramide, de meest complexe piramide ooit in Egypte gebouwd, is als eerste verrezen!
Hoe kan dat?
De zondvloed kan dit verklaren.
Immers, we weten dat wereldrijken door verdeeldheid, oorlogen en catastrofes ten onder zijn gegaan. Na dergelijke rampen ontstaat er verwarring waardoor het beschavingspeil drastisch afneemt.
Iets dergelijks moet er ook gebeurd zijn na de bouw van het piramidecomplex in Gizeh.
Na de zondvloed waren er slechts weinig overlevenden.
Veel kennis is daardoor verloren gegaan.
Veel gebouwen waren verwoest waardoor men zich de eerste jaren moest richten op de primaire levensbehoeften en de wederopbouw.
Er was minder tijd om de nog aanwezige kennis over te dragen.
Zodat, alleen al daarom, alle volgende piramides eenvoudiger en kleiner zijn uitgevallen.
Volgen mij, en daarmee volg ik vele anderen, is er slechts één conclusie mogelijk:
Het grootste deel van het piramidecomplex in Gizeh is vóór de zondvloed gebouwd.

 

17.8.7 De veronderstelde aanleiding van het Gizeh-complex
In de oudheid speelde astronomie en waarzeggerij een grote rol.
Maar ook in latere tijd komen we dit tegen.
De Bijbel spreekt er over.
Denk aan de wijzen uit het Oosten en aan Bileam.
Misschien wisten de wijzen uit het Oosten al eerder dan Maria dat er een Koningszoon geboren zou worden. Zij hadden immers een lange weg te gaan, en ook de voorbereidingen zullen wel enige tijd in beslag hebben genomen.
Maar ja, we weten het niet. Het zou kunnen.
Het verhaal van de magiërs uit het Oosten blijft wat raadselachtig.
We hoeven ook niet alles te weten.

 

Dit verhaal over de magiërs zette mij aan tot verder nadenken.
Zeker nu steeds meer vaststaat dat er in de oudheid een vrij hoge beschaving aanwezig geweest moet zijn. Dit gezien de duizenden voorwerpen en de vele bouwconstructies, die tijdens die tijdsperiode gemaakt zijn.
Niet ondenkbaar is dat vóór de zondvloed de astronomie op een hoog peil heeft gestaan.
Zelfs zo hoog dat ze niet alleen de zondvloed heeft kunnen voorspellen, maar ook hoe hoog het water zou stijgen.
Uitgaande van deze veronderstelling ontvouwt zich al snel een heel plaatje.
Het zal als volgt gegaan kunnen zijn:

Het verhaal van de astronomen is heel serieus genomen. Heel Atlantis dacht mee.
Men is op zoek gegaan naar een plek waar men zich tijdens de grote watervloed in veiligheid zou kunnen brengen.
Echter de aarde voor de zondvloed was vrij vlak, nergens was een berg hoger dan 70 m.
Als gevolg daarvan besloot men om twee piramides te bouwen, de hoogste voor de ‘heerser’ en een iets lagere voor de meest aanzienlijken.
Als locatie koos men een plek waar de bouw het gemakkelijkst gerealiseerd zou kunnen worden. Het werd een plek ver verwijderd van Atlantis.
De bouwplaats werd een satelliet van Atlantis.
Alle kennis voor de bouw van de piramiden werd aangedragen door de wetenschappers uit Atlantis. Zij maakten het masterplan.
De piramide voor de heerser moest multifunctioneel worden. In de piramide moest een klankkast komen om goden aan te roepen. De buitenzijde moest daarom zeer glad zijn om als membraam te functioneren. De geluidsgolven van binnenuit de piramide moesten zich door de steen heen verplaatsen naar de buitenwanden om vervolgens hun weg te vinden naar alle windstreken.
Verder moest de piramide een schuilplaats zijn voor de heerser en zijn directe gevolg.
Hij, zijn gemalin en enkele dienaren zouden tijdens de vloedgolf in de piramide bescherming zoeken.
Enkele hoge dienaren zouden op de top plaatsnemen. Via de twee kanalen die uitkomen op de koningskamer kon men met elkaar communiceren en zo nodig proviand met elkaar delen.
De andere twee kanalen liepen tijdens de watervloed gedeeltelijk vol met water om zo van binnenuit tegendruk op te bouwen om stabiliteit te waarborgen.
De wanden van de piramide waren samengesteld uit grote granieten platen die heel erg nauw op elkaar aansloten. Op de wanden liepen deze platen iets naar binnen toe (BT blz. 202) om zo de ‘dode stralingshoek’ zo klein mogelijk te houden.
Verder waren de wanden zo vlak dat tijdens het opkomen van de vloed deze niet meer beklommen konden worden. Vanuit de kanalen hing er wel een touw tot aan de grond waarmee allen die hiertoe bevoegd waren zich naar boven konden trekken. Maar bij het opkomen de vloed werd dit touw naar binnen gehaald.
De andere tweede piramide werd iets lager gebouwd.
De stenen waren van B-klasse, minder glad uitgehouwen, minder aansluitend gelegd.
Hierdoor kon tijdens de watervloed het water tot de kern doordringen en was daardoor de stabiliteit gewaarborgd.
Om de tweede piramide werd een gracht uitgegraven om zo bij stijging van het water de piramide onbereikbaar te maken voor hen die niet tot de geselecteerden behoorden.
Anders zouden immers de sterkste de zwakkeren verdringen, terwijl het nu juist de bedoeling was om een geselecteerd gezelschap de watervloed te doen overleven. Een gezelschap waarin elke tak van wetenschap, arbeid en cultuur vertegenwoordigd moest zijn om zo in een hoog beschavingsniveau verder te kunnen leven.
Naast de piramide werden twee schepen ingegraven om na de vloed naar Atlantis te kunnen terugvaren. Die schepen werden ingegraven en hermetisch met grote stenen afgedekt zodat de grote watervloed geen vat op hen kon krijgen.
De schepen bleven intact.
Alleen is het de overlevenden niet gelukt om de grote stenen te verwijderen.
Of ze waren met weinigen, of de stenen waren veel zwaarder geworden.
Wat zou betekenen dat na de zondvloed de zwaartekracht sterk is toegenomen.

In bovenstaand verhaal zijn diverse puzzelstukjes met fantasie aan elkaar gelegd.
Wie een beter verhaal heeft, mag het zeggen.

 

17.8.8  De hand van God (?) achter de bouw van de grote piramide
In het boek ‘De grote piramide en het nieuwe Jeruzalem’ van Paul van Teeffelen wordt de Bijbel veel geciteerd en diverse relaties gelegd. Ook op diverse websites wordt de grote piramide in relatie gebracht met de Bijbel.
Het voert te ver om op alles wat aangedragen wordt in te gaan. Dit te meer daar het verweven is met ideeën over het duizendjarig rijk waar ik niet achter sta (zoals eerder in hoofdstuk 14 beschreven).
Wel wil ik op de volgende punten ingaan:

17.8.8.1 De steen die in Jesaja  19:19-21 wordt genoemd wijst op de grote piramide.
17.8.8.2 De afdeksteen van de grote piramide wijst op de steen die door de bouwlieden versmaad is (Daniël 2:45; Psalm 118:22; Mattheus 21:42; Markus 10:12)
17.8.8.3 Heeft God de bouwers geïnstrueerd zodat de aanwezige tijdlijn betrouwbaar is?

17.8.8.1 De steen die in Jesaja 19:19-21 wordt genoemd, wijst op de grote piramide.
In Jesaja 19:21 staat het volgende:

“Op die dag zal er midden in Egypte een altaar voor de HEER staan en aan de grens een aan hem gewijde steen, die als teken zullen dienen om de HEER van de hemelse machten aan Egypte te herinneren. Wanneer de Egyptenaren de HEER aanroepen omdat ze onderdrukt worden, zal hij hun een bevrijder sturen, die voor hen opkomt en hen zal bevrijden. Zo zal de HEER zich aan Egypte laten kennen. Op die dag zullen de Egyptenaren de HEER erkennen, hem dienen met vredeoffers en graanoffers, hem geloften doen en die inlossen."

Het woord Gizeh is het Arabische woord voor ‘grens’. De grote piramide staat precies op de grens tussen Opper- en Neder-Egypte (website S21).
De granieten ‘graftombe’ in de Koningskamer heeft hetzelfde volume als de ark van het Verbond
(website S31).
Verwijzen deze beide ‘feiten’ naar Jesaja 19?
Bij het lezen van Jesaja 19 in zijn context valt nog meer op. In vers 18 staat:
Op die dag zullen er in Egypte vijf steden zijn waar men de taal van Kanaän spreekt en de HEER van de hemelse machten erkent: een ervan zal ‘Stad van de zon’ genoemd worden.”

Verderop staat in de verzen 23 tot 25:
Op die dag zal er een weg lopen van Egypte naar Assyrië. Dan zullen de Assyriërs naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië, en samen zullen zij de HEER dienen. Op die dag zal Israël zich als derde bij Egypte en Assyrië voegen, tot zegen voor de hele wereld. Want de HEER van de hemelse machten zal hen zegenen met de woorden: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, werk van mijn handen, en Israël, Mijn bezit’.”


De Studiebijbel noteert bij Op die dag: Deze uitdrukking komt zesmaal voor (v. 16,18,19,21,23,24) en verleent deze profetie enig ritme. De godsspraak wijst op een verre toekomst voor Egypte (vlg. 10:20 e.v.).
In ‘Het leven - Praktische lessen uit Het Boek’ wordt de uitdrukking ‘Op die dag’ consequent vertaalt met ‘In die tijd’. Als verklarende voetnoot staat erbij: Deze profetie zal waarheid worden ‘in die tijd’, in Christus’ regering.

 

Ook ik plaats deze profetie in de eindtijd.
Kennelijk krijgt dan de grote piramide opnieuw een functie, het zal de Egyptenaren herinneren aan de HEER van de hemelse machten.
Kennelijk zullen, op een gegeven moment, vele Egyptenaren de Bijbel openslaan bij Jesaja 19.
Zij zullen dan tot de erkenning van de waarheid komen.
In Egypte zullen in die tijd nog vijf steden zijn, slechts een handje vol, waar de HEER vereerd wordt.
Kennelijk overleven Koptische kerken in Egypte.
Tijdens de eindtijd zullen zij waarschijnlijk een cruciale rol spelen.
Zelfs Assyrië en Egypte zullen samen de HEER dienen.
Israël zal zich hierbij aansluiten, tot zegen van de hele wereld.
In de eindtijd zullen alle volken zich buigen voor Christus (Filippenzen 2:10 en Romeinen 14:11).
In hoofdstuk 19 werk ik dit verder uit.

 

17.8.8.2  De afdeksteen van de grote piramide wijst op de steen die door de bouwlieden versmaad is.
De steen die door de bouwlieden versmaad is, is de hoeksteen geworden (Matteüs 21:42).
Christus is het fundament van de Waarheid.
Duidelijk is wèl dat een hoeksteen erg verschilt met een afdeksteen op een piramide.
Sommigen menen echter dat desondanks met de hoeksteen gedoeld wordt op die afdeksteen
(website S21). Klopt dat?

 

Ik heb ook wel eens moeite gehad om voor mezelf een juiste voorstelling van die hoeksteen te maken. Dit omdat de meeste huizen minstens 4 hoekstenen hebben.
Huizen met aanbouwen, paleizen met vleugels hebben zelfs nog veel meer hoekstenen.
Goed, Christus is de voornaamste hoeksteen.
Misschien is het wel mogelijk om een huis zo op een helling te situeren, dat slechts één hoeksteen het geheel houdt. Bij verwijdering van die ene hoeksteen stort het hele huis in.
Aan een dergelijke hoeksteen moeten we denken.
Klopt dit?

 

Het lijkt mij juist om Jezus te blijven beschouwen als de ene hoeksteen.
Alleen Jezus heeft die ene hoeksteen ‘vermenigvuldigd’, en van al die stenen een compleet fundament gemaakt (1 Korintiërs 3:10-11 en 2 Korintiërs 1:21).
Op dit brede fundament wordt de kerk gebouwd met levende stenen (1 Petrus 2:5).
Jezus werkt door de Heilige Geest leven in die stenen (2 Korintiërs 3:3).
Zo ontstaat er door de eeuwen heen een groot bouwwerk.
Een bouwwerk dat op de jongste dag grotendeels voltooid zal worden.

De ontbrekende afdeksteen op de grote piramide is, volgens mij, dan ook meer te beschouwen als een symbool dat ‘het nieuwe Jeruzalem’ ontbreekt.
In het laatst der dagen zal immers het nieuwe Jeruzalem neerdalen.
Heel concreet. Heel fysiek.
God hield van Zijn paradijs. Op de jongste dag komt deze terug als een tuinstad.

 

17.8.8.3  Heeft God de bouwers geïnstrueerd zodat de aanwezige tijdlijn betrouwbaar is?
Wie de toekomst wil voorspellen, beweegt zich op een hachelijk terrein.
In het verleden hebben velen de ondergang van de wereld voorspeld, maar het kwam niet uit.
Daardoor werkt een dergelijke voorspelling averechts.
Niet alleen de voorspeller wordt niet meer serieus genomen, maar ook de gegevens waarop hij deze heeft gebaseerd.
Dus met het voorspellen van de eindtijd moet zeer terughoudend worden omgegaan.

 

Enerzijds moeten we waakzaam blijven en anderzijds moeten we niet alles willen weten.
Immers zelfs de Zoon wist niet wanneer die dag zou aanbreken.
In Marcus 13:28-32 staat dit als volgt samengevat:

“Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. Zo moeten  jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren. Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen. Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader.

Om waakzaam te blijven, moet je wel om je heen blijven kijken.
Vandaar dat ik toch iets ga zeggen over de tijdlijn die enkelen bij de grote piramide waarnemen.
Ik baseer mij dan op de volgende websites: S21, S22, S31, S32 en S33 (zie begin hoofdstuk 8).
Op website S21 trof ik de volgende vraagstelling aan:

Is het mogelijk dat God de perfecte aanwijzingen gaf voor de bouw van de Grote Piramide
van Cheops, net zoals Mozes aanwijzingen kreeg voor de bouw van de Tabernakel?
De bijbelteksten laten zien dat Noach perfecte afmetingen kreeg aangeleverd voor de ark, en dat David de ideale verhoudingen ontving voor de Joodse Tempel.  Is het mogelijk dat de Grote Piramide een soort getuigenis is voor God, net als zo veel andere symbolen in de oude geschriften?


Dit is een interessante vraag. God legde Bileam zijn wil op (Numeri 22:20) en Hij stuurde de wijzen met tal van geschenken naar Bethlehem.
Heeft God zó ook Zijn wil opgelegd aan de piramidebouwers?

 

Laat ik deze interessante vraag tweeledig beantwoorden.

  • In het voorgaande punt 8.8.1 heb ik aangegeven dat de plek van de piramide wel eens door God bepaald kan zijn. De daar aangehaalde tekst uit Jesaja spreekt mij zo aan dat ik denk dat God daar die betreffende steen heeft laten neerleggen.
    Een enorme steen, een steen die niet genegeerd kan worden.
    Een steen die lezers van Jesaja aan het denken kan zetten.
    Zo geïnterpreteerd versterkt de Grote Piramide het Bijbelse getuigenis, wat weinig kwaad kan.
  • De aanname echter dat God alle maten aan de bouwers heeft verstrekt en dat daardoor de hele piramide een getuigenis van God is, vind ik veel te ver gaan.
    Zeker ook omdat in dat kader op website (S31) geschreven staat: “Niemand weet zeker wie de Grote Piramide gebouwd heeft, maar men heeft verscheidene theorieën ontwikkeld. Sommigen menen dat Adam en zijn zonen haar gebouwd hebben vóór de zondvloed. Anderen dat Enoch haar gebouwd heeft. Weer anderen beweren dat Noach en zijn zonen haar bouwden na de zondvloed. Adam had geen Bijbel dus gaf God hem een evangelie in de sterren met de 88 constellaties die het hele evangelieverhaal en Gods plan voor de eeuwen vertellen. Na de zondvloed had Noach nog steeds geen bijbel, dus gaf God hem het evangelie in steen.”
    In dit lange citaat proef ik een grote onzekerheid, terwijl het wèl de opmaat vormt tot het idee van de ‘profetische tijdslijn’, waarin de eindtijd wordt voorspeld.
    Het voorspellen van de eindtijd gaat in tegen de Bijbel.
    Het tijdstip van Jezus wederkomst moet je niet willen weten!
    Want het ondergraaft de nodige waakzaamheid, en het verwoest de gezonde verwachting.
    Want als je het tijdstip zou weten, en het zou nog ver weg liggen, dan verliest het aan betekenis.
    Dan zou op momenten dat je nu hoopt dat Jezus snel zal verschijnen, je de moed in de schoenen kunnen zinken omdat ‘vast zou staan’ dat Jezus nog niet komt.
    Nee, het is een fantastisch gegeven dat we niet weten wanneer Jezus terugkomt.
    Dat mogen we ons niet af laten nemen door hen die menen een profetische tijdslijn in de piramide van Cheops te ontwaren. Dat kan niet kloppen!

 

Ik vermoed dat astronomen, waarzeggers en priesters afkomstig uit Atlantis, de aanzet tot de bouw hebben gegeven. Dit vermoeden baseer ik op de gegevens die ik vond in het boek van Bert Thurlings (BT blz. 157-159).
Dergelijke astronomen, waarzeggers en priesters zijn voor christenen geen betrouwbare informanten.
Dus de veronderstelde ‘profetische tijdslijn’ kan wat mij betreft de prullenbak in.
Maar, zo kan je je afvragen, zij hebben toch kennelijk wel de zondvloed goed voorspeld?
Waarom moet dan de rest de prullenbak in?

Achter het denken van astronomen, waarzeggers en priesters zie ik de hand van Satan.
Maar Luther zei het al: ‘Satan is een hark in Gods handen’.
Ook al verkeren astronomen, waarzeggers en priesters onder invloed van Satan, desondanks kunnen zij wèl tot een juiste voorspelling komen.
Zo hebben zij kennelijk de zondvloed en zelfs de hoogte van de zondvloed goed kunnen voorspellen.
Maar deze enkele goede voorspelling mag christenen er nooit toe verleiden om enige waarde aan al hun voorspellingen te hechten.
Zeker niet als het om de eindtijd gaat.
Want christenen mogen verwachtingsvol naar de eindtijd uit blijven kijken.
Op die dag zullen zij worden opgenomen en zullen zij in de lucht hun HEER tegemoet gaan.

God is de grote soeverein.
Hij raakt ook ongelovigen aan door hen iets van Zijn grootheid te laten blijken.
Zo kan het dat astronomen een glimp van Zijn bestuur opvangen.
Zo kan het dat God tijdens de zondvloed meerdere mensen heeft gered.
Alleen de redding van Noach en de zijnen had wèl iets heel bijzonders.
Uit zijn nageslacht zou de Verlosser van de wereld geboren worden.
Noach is de heraut van de gerechtigheid (2 Petrus 2:5).
Vandaar dat Noach en de zijnen op een heel speciale manier gered werden.
Zij werden van te voren geïnstrueerd.
Zij kregen de taak om allen op te roepen tot bekering.
Zij ontvingen Gods zegen bij de bouw van de ark.
God redde hen.
Maar Gods barmhartigheid is groter dan we voor mogelijk houden.
Buiten Noach redde Hij nog anderen.
Vele oude verhalen wijzen dat uit.
Daarin spreekt de grote piramide zijn eigen verhaal.
Na de zondvloed raakte het kleine aantal overlevenden in verwarring.
Hun oude leven konden ze onmogelijk direct voortzetten.
Pas vele jaren later ontwikkelde zich een cultuur, waarin het bouwen van piramides de belangrijkste plaats gaat innemen. Geobsedeerd door de piramides van Gizeh slaat men aan het kopiëren.
Het oude wil men in het nieuwe leven integreren.
De piramides worden grafmonumenten.
Hun cultuur wordt een doodscultuur, waarin alles om de dood draait.
In al zijn schoonheid, wat de oude Egyptenaren ons hebben nagelaten, is het in feite heel triest.
Zonder Gods openbaring raken mensen telkens de richting kwijt.

Laten we tenslotte nog even kijken naar Jesaja 19:18-25.
Het is een profetie die, denk ik, nog in vervulling moet gaan.
In dat geval zullen eerst Egypte en Assyrië (het huidige Irak en Iran) tot bekering komen, en dit met elkaar vieren. Pas daarna zal de sluier van Israël worden weggenomen (Romeinen 11:25).
Is de uitleg van deze profetie zó goed?
Of zijn er nog andere interpretaties mogelijk?
In hoofdstuk 19 meer hier over.

 

 

17.9. Herstel en vernieuwing vergt tijd
Bij het neerdalen van het Nieuwe Jeruzalem start het herstel en de vernieuwing.
Allereerst zal de oude aarde van vorm veranderen, zodat het nieuwe Jeruzalem erop kan neerdalen en het vormt daarna samen een aansluitend geheel.
De geopende poorten geven dan ongehinderd toegang; vrij verkeer tussen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.


In het bovenstaande heb ik verondersteld dat na de zondvloed de zwaartekracht is toegenomen, mogelijk door meteorieten-inslagen die de aardkern substantieel hebben beïnvloed.
Tijdens de vorming van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde is zo’n proces niet gemakkelijk terug te draaien.
Wel vermoed ik dat de zwaartekracht weer teruggebracht zal worden naar de waarde zoals deze vóór de zondvloed was. Dan kunnen ook weer die dieren die door de zondvloed zijn uitgestorven, hun plek op de nieuwe aarde innemen.

 

De zwaartekracht wordt kleiner bij vergroting van het aardoppervlak.
Vanwege die zwaartekracht, denk ik nu, dat de aarde niet alleen van bol- in piramideachtige zal worden veranderd maar ook enkele (?) malen zal worden vergroot.
Het aardoppervlak zal opengescheurd worden en er zal een hele nieuwe aardkorst gevormd worden.
Dit zal gepaard gaan met veel vuur.
Iets wat voorzegd is. We lezen in 2 Petrus 3:10-12:

“De dag van de Heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun
vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht. Als dit allemaal op die manier te gronde gaat, hoe heilig en vroom moet u dan niet leven, u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken daarvan bespoedigt! Die dag gaan de hemelsferen in vlammen op, en de elementen vatten vlam en smelten weg.”

In Openbaring lezen we:
“Ik zag, toen het zesde zegen verbroken werd, hoe er een zware aardbeving kwam. De zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd bloedrood. De sterren vielen op de aarde, zoals late vijgen die door een stormwind van de boom worden gerukt. De hemel scheurde los en rolde zich als een boekrol op. Geen berg of eiland bleef op zijn plaats.
Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen rotsen in de bergen.
Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van hem die op de troon zit en voor de toorn van het lam! Want nu is de grote dag van hun toorn aangebroken, en wie kan die doorstaan?’ (Openbaring 6:12-17).”

 

De nieuwe aarde zal na deze grote aanpassingen de eerste dagen grotendeels dor en kaal zijn.
Vergelijkbaar met de eerste dagen na de schepping, want toen was alleen het paradijs prachtig ‘gekleed’, terwijl het buitengebied kaal en dor was. Dat buitengebied lag er toen zo haveloos bij omdat het door de mens in cultuur gebracht moest worden.

 

Vanuit het nieuwe Jeruzalem zal de nieuwe aarde in cultuur worden gebracht.
Maar voordat dat gebeurt, zal eerst het laatste oordeel plaatsvinden.
Alle doden zullen opstaan en een onvergankelijk lichaam aandoen.
Daarna volgt het oordeel.
Over dit laatste oordeel is zoveel te zeggen dat ik dat voor het volgende hoofdstuk bewaar.
Nu is van belang dat na het laatste oordeel alle ongelovigen worden afgevoerd.
Ik veronderstel naar de onderzijde van de piramide  Maar daarover later meer.
Op de vier vlakken van de nieuwe aarde blijven, na de verwijdering van de ongelovigen, nog altijd vele gelovigen over. Gelovigen die zich tijdens het laatste oordeel in kampen hebben verschanst.
Hierna zullen alle gelovigen elkaar en hun HEER ontmoeten.
De ‘nieuwelingen’ zullen rondgeleid worden in het nieuwe Jeruzalem.
Gelovigen uit alle generaties ontmoeten elkaar en vieren het feest van herkenning.
Iedereen verheerlijkt God, omdat de onderlinge verheelijking van de Vader, de Zoon en de Geest inhoudelijk nog meer gestalte krijgt.
Er volgen vele feestelijke dagen.
Tussen het feesten door zal er gewerkt gaan worden aan het herstel en de vernieuwing van de aarde.
Want ook dat werken aan herstel en vernieuwing zal een feest zijn!


17.10. Het indragen van cultuurschatten na de jongste dag
In onderdeel 4 van dit hoofdstuk heb ik enkele gedachten van Wim Rietkerk doorgegeven.
Hij verwacht een transformatie van de wereld waarbij vele cultuurschatten intact blijven.
Die overgebleven cultuurschatten zullen dan daarna ingedragen worden in het nieuwe Jeruzalem.

 

Ik heb al aangegeven dat ik deze verwachting niet met hem deel.
Ik denk wél dat de huidige wereld grotendeels door vuur zal vergaan.
Maar alle gelovigen nemen de hier opgedane kennis mee en, zodra zij in het nieuwe Jeruzalem aan de slag gaan, borduren zij hierop verder.
Zo zijn er in het nieuwe Jeruzalem al tal van cultuurschatten gekopieerd en zelfs nog mooier gemaakt dan ze al waren. (zie voor meer hierover het einde van hoofdstuk 14)

 

Nu ik veel gelezen heb over de grote piramide, denk ik dat deze wel eens nagebouwd kan zijn in het nieuwe Jeruzalem. Wellicht zijn de mooiste bouwwerken wel nagebouwd.
We wachten maar af. Maar verbazen zullen we ons zeker!

In Openbaring 21:26 lezen we echter het volgende:

“De volken zullen in haar hun lof en eer betuigen.”

Na de jongste dag zullen er op de wereld volkeren leven die het mooiste wat ze hebben, zullen inbrengen in het nieuwe Jeruzalem.
Hoe kan dat?

Ik denk dat na de jongste dag, na afloop van alle ‘eerste’ festiviteiten, vele gelovigen zullen uitzwermen over de nieuwe aarde. Ze zullen er steden bouwen en het land in cultuur brengen.
Over die steden zullen vorsten gaan regeren (Lucas 19).
Elke stad bouwt aan een eigen identiteit, zodat de nieuwe wereld gevuld wordt met steden van allerlei kleur. Omdat God van variatie houdt zullen al Zijn onderdanen hun best doen om vernieuwend te zijn.
Zo ontstaat er een grote diverse gemeenschap waarvan het nieuwe Jeruzalem de hoofdstad is.
In die hoofdstad zullen tentoonstellingen, voorstellingen, symposia, wedstrijden georganiseerd worden waaraan de hele wereld zal meedoen. De beste producten, de mooiste kunstschatten zullen ingebracht worden. De beste sporters, de geniaalste denkers, de grootste musici zullen hun opwachting maken. Het nieuwe Jeruzalem zal bruisen van activiteiten.
Tot Zijn eer.

 

Jezus heeft voor elke gelovige een woning gemaakt, afgestemd op zijn behoeften en verlangens en  voorzien van het nodige comfort.
Ieder zal deze woning aanhouden, ook al zwerm je uit over de nieuwe aarde en ga je je daar vestigen.
Want in het nieuwe Jeruzalem kom je om de zoveel tijd terug.
Dat verlangen zal blijven.
Dat verlangen mocht Israël al aanleren.
Dat verlangen naar het nieuwe Jeruzalem mogen we elkaar toewensen.
Want daar zullen we de HEER ontmoeten van aangezicht tot aangezicht.
Daar zullen we mogen genieten van wat de HEER door Zijn schepselen bewerkstelligd.
Telkens zal er iets nieuws ingebracht worden.
Alle volkeren over de hele nieuwe aarde doen daar aan mee.
Tot verheerlijking van Hem, die ons kocht met Zijn bloed.

 

> Naar hoofdstuk 18: 18. Het laatste oordeel